Geen schadevergoeding na voorwaardelijk sepot

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 november 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:8880 Verzoekster is op 10 juni 2014 als verdachte verhoord op het politiebureau in verband met de verdenking van belediging. De officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland heeft verzoekster bij schrijven van 21 juni 2014 er van kennis gegeven dat zij ter zake van dit feit niet vervolgd zal worden onder de voorwaarde dat zij zich gedurende de proeftijd van 6 maanden, ingaande op de dag van uitreiking van deze kennisgeving, niet aan enig strafbaar feit schuldig zal maken dan wel op andere wijze zal misdragen. In deze kennisgeving staat voorts dat de grondslag van het voorwaardelijk sepot is gelegen in het feit dat de benadeelde voldoende schadeloos is gesteld. Deze kennisgeving is op 26 juni 2014 uitgereikt aan de moeder van verzoekster.

De proeftijd is verstreken op 26 december 2014 zonder dat verzoekster de voorwaarden heeft overtreden.

De rechtbank heeft het verzoek ex art. 591a Sv van verzoekster afgewezen en daarbij geoordeeld dat dat de billijkheid aan toewijzing van het verzoek in de weg staat, nu verzoekster door haar eigen handelen het strafrechtelijk onderzoek over zichzelf heeft afgeroepen.

Namens verzoekster is betoogd dat de rechtbank het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Daartoe is aangevoerd dat er gelet op het (voorwaardelijk) sepot sprake is van een strafzaak die is geëindigd zonder opleggen van straf of maatregel, zoals artikel 591a Sv vereist

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen; de gronden van billijkheid verzetten zich tegen het toekennen van een vergoeding, nu de strafzaak tegen verzoekster om opportuniteitsredenen is geseponeerd.

Het hof overweegt als volgt. Bij de stukken van het geding bevindt zich de reactie van de officier van justitie d.d. 9 februari 2015 op het onderhavige verzoekschrift. Hierin staat dat verzoekster niet is vervolgd, omdat het openbaar ministerie van oordeel is dat de verhouding met de benadeelde/aangeefster in deze zaak inmiddels was hersteld (sepotcode 70). Naar het oordeel van het hof volgt hieruit dat er in het onderhavige geval geen sprake is van een zaak die onmiskenbaar zou hebben geleid tot het niet opleggen van een straf of maatregel. Mede in aanmerking genomen dat dit zijn bevestiging vindt in het (straf)dossier van verzoekster, is het hof van oordeel dat er geen gronden van billijkheid zijn voor het toekennen van een kostenvergoeding aan verzoekster. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de rechtbank het onderhavige verzoek terecht heeft afgewezen. Het hof zal het hoger beroep dan ook afwijzen.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

 

 

 

Print Friendly and PDF ^