'Op ambtseed opgemaakt proces-verbaal'

Opsporingsambtenaren hebben een grote verantwoordelijkheid in het strafproces. De rechter baseert zijn beslissing namelijk voor een zeer groot  gedeelte op basis van wat verbalisanten in hun processen-verbaal opschrijven (verbaliseren). Vanzelfsprekend moet het proces-verbaal daarom een correcte weergave van de feiten bevatten. Een veroordeling is immers al mogelijk op basis van één enkel proces-verbaal van een opsporingsambtenaar (art. 344 lid 2 Sv). Om te waarborgen dat de processen-verbaal  inhoudelijk correct zijn moeten de processen-verbaal op ambtseed of ambtsbelofte worden opgemaakt en ondertekend. Gebeurt dit niet dan is er geen sprake van een proces-verbaal als bedoeld in art. 344 lid 1 sub 2 Sv. Het stuk is dan een ‘ander geschrift’ (art. 344 lid 1 sub 5 Sv) en heeft aanzienlijk minder bewijskracht dan een proces-verbaal. Het geschrift heeft dan namelijk alleen bewijskracht in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Als het proces-verbaal wel ambtsedig is ondertekend, maar het niet strookt met de waarheid kan er sprake zijn van meineed. Als het proces-verbaal willens en wetens is ‘verfraaid’ is er iets meer aan de hand. Dit geval deed zich voor in de uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 6 oktober 2015 waarin het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard.

Lees verder:

 

Meer weten? Kom dan op donderdag 17 maart 2016 naar het seminar 'De waarde van de ambtsedige waarheid: Over (on)betrouwbare processen-verbaal'.

Klik hier voor meer informatie.

 

Print Friendly and PDF ^