Vrijspraak van meineed (in een civiele procedure)
/Gerechtshof Amsterdam 3 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:805 Aan verdachte is meineed (in een civiele procedure) (feit 1) en bedreiging (feit 2) ten laste gelegd. De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen vaststellen dat de verdachte aan het opgenomen gesprek, waarvan slechts een schriftelijke vertaling in het dossier zit, heeft deelgenomen, dan wel dat hij op een ander moment verklaringen heeft afgelegd die maken dat de verdachte op 22 maart 2012 tegenover de rechter-commissaris in strijd met de waarheid heeft verklaard.
De raadsman heeft voorts bepleit dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad (ook niet in voorwaardelijke zin) dat er op was gericht dat getuige 1 daadwerkelijk op de hoogte zou raken van de bedreiging.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft betoogd dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de stelling van de aangevers dat de verdachte deelnemer was aan het schriftelijk uitgewerkte gesprek en de aan hem toegeschreven bewoordingen heeft geuit, wordt ondersteund door de verklaring van de getuige 5.
De advocaat-generaal heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen en dat het verweer van de raadsman dient te worden verworpen op de zelfde gronden als door de rechtbank is gedaan.
Het oordeel van het hof
Het hof constateert dat het belangrijkste bewijsmiddel waaruit zou volgen dat de verdachte op 22 maart 2012 onder ede (opzettelijk) in strijd met de waarheid heeft verklaard, de schriftelijke vertaling van een opgenomen gesprek is, welk gesprek volgens aangevers getuige 1 en getuige 2 zou hebben plaatsgevonden tussen de verdachte, getuige 6 en getuige 5. De vertaalster heeft, gelet op de boven de vertaling (deels tussen haakjes) geplaatste opmerking kennelijk van haar opdrachtgever vernomen dat de verdachte een van de deelnemers aan het gesprek betrof. Uit niets blijkt dat zij dit zelf heeft vastgesteld.
De verdachte heeft betwist het uitgewerkte gesprek met getuige 6 en getuige 5 te hebben gevoerd en de in de vertaling aan hem toegeschreven uitlatingen te hebben gedaan. De enige persoon die bevestigt dat de verdachte inderdaad bij bovenbedoeld gesprek aanwezig is geweest is getuige 5. Gelet echter op de familieband die deze getuige heeft met getuige 2 (een van de personen namens wie aangifte tegen de verdachte is gedaan en met wie de verdachte een zakelijk geschil heeft), is het hof van oordeel dat getuige 5 niet kan worden geacht een onafhankelijke getuige te zijn. Gelet op het voorgaande kan de vertaling van het bedoelde gesprek niet (mede) leiden tot het bewijs dat de verdachte op 22 maart 2012 een meinedige verklaring heeft afgelegd.
De verklaringen van de getuigen getuige 7 en getuige 8 kunnen evenmin aan een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde bijdragen. getuige 7 heeft blijkens zijn verklaringen de verdachte de specifieke uitlatingen niet horen doen, maar trekt slechts conclusies uit hetgeen hij weet van de aangeefsters en uit hetgeen hij de verdachte juist wel of niet heeft horen zeggen. getuige 8 heeft verklaard over een bedrag tussen € 580.000 en € 600.000, zodat niet zonder meer vastgesteld kan worden dat hij het over het zelfde geldbedrag heeft als de aangevers.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.