Art. 3 EVRM, positieve verplichting, strafrechtelijk onderzoek onvoldoende

EHRM 15 mei 2012, nr. 53519/07, I.G./Moldavië


Voor het Hof klaagt I.G. over een schending van art. 3 EVRM. Zij zou op veertienjarige leeftijd verkracht zijn door een kennis, waarna de autoriteiten haar aantijgingen niet effectief hebben onderzocht.
Het Hof buigt zich over de feiten van deze zaak en stelt vast dat verdachte op 1 december 2004 is vrijgesproken van de beschuldigingen van verkrachting. Het Hof stelt dat deze beslissing genomen is zonder dat bepaalde belangrijke onderzoeksmaatregelen uitgevoerd zijn. In deze zaak moest worden vastgesteld of er geslachtsgemeenschap is geweest tussen klager en verdachte. De autoriteiten hadden familie, vrienden, buren, leraren en anderen die mogelijk iets over de geloofwaardigheid van de afgelegde verklaringen van beide partijen konden zeggen, moeten ondervragen. Het Hof stelt verder dat twee van de drie personen die net voor en net na de vermeende verkrachting aanwezig waren, niet ondervraagd zijn. Ten slotte stelt het Hof dat de autoriteiten ook de hulp van een gespecialiseerd psycholoog hadden kunnen inroepen.
Het Hof concludeert dat het onderzoek naar klagers aantijgingen niet voldeed aan de positieve verplichting van staten om op effectieve wijze alle vormen van verkrachting en seksueel misbruik te onderzoeken en te straffen en stelt een schending van de positieve verplichting onder art. 3 EVRM vast.

Klik hier voor de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^

Annotatie Ölçer bij EHRM 12 januari 2012, Trymbach/Oekraïne (Salduz-klacht)

Klager Trymbach wordt verdacht van moord. Tijdens het strafvorderlijk onderzoek wordt Trymbach verhoord door de politie. Hij ziet hierbij af van rechtsbijstand, maar heeft dat volgens hem gedaan omdat een opsporingsambtenaar hem vertelde dat het erg lang zou duren om een advocaat te halen. Pas in een later stadium wordt er een raadsman betrokken bij de procedure.

Trymbach klaagt voor het Hof over een schending van art. 6 lid 3 (b) en (c) EVRM, omdat hij in de eerste fase van het onderzoek geen rechtsbijstand heeft genoten terwijl rechtsbijstand onder het nationale recht verplicht was.
Ondanks dat Trymbach, in strijd met het nationale recht, in de eerste fase van het onderzoek geen rechtsbijstand genoot, stelt het Hof vast dat art. 6 EVRM niet is geschonden omdat niet is gebleken dat de algemene eerlijkheid van het proces door het verzuim is aangetast of dat er sprake was van een concreet nadeel voor Trymbach, die bovendien op geldige wijze afstand van zijn recht heeft gedaan.
Annotator Ölçer bespreekt in zijn noot de Salduz-klacht. Het EHRM heeft tot dusver 125 Salduz-uitspraken gewezen, waaronder een aantal waarin geen schending werd vastgesteld wegens gebrekkige rechtsbijstand in het vooronderzoek, zoals ook in onderhavige zaak het geval. Volgens annotator is de reden waarom het Hof in Trymbach geen Salduz-schending uitsprak opzienbarend en bovendien zorgelijk. Het Hof heeft in deze uitspraak getoetst aan andere criteria dan die in Salduz, welke in deze noot worden besproken.
Print Friendly and PDF ^