Advies Afdeling advisering van de Raad van State over detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling
/De Afdeling advisering van de Raad van State heeft advies uitgebracht over het wetsvoorstel dat de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht wijzigt in verband met een aanpassing van de detentiefasering en de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het wetsvoorstel is op 15 januari 2019 bij de Tweede Kamer ingediend. Daarmee is ook het advies openbaar geworden.
Einde voorwaardelijke invrijheidsstelling
Op dit moment komt een veroordeelde bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar of meer na twee derde deel van zijn straf voorwaardelijk vrij, de zogenaamde voorwaardelijke invrijheidstelling (VI). Het wetsvoorstel maakt een einde aan dit wettelijke recht. In plaats daarvan kan de VI alleen worden verleend op verzoek, na een persoonsgerichte afweging. Ook kan voor maximaal twee jaar VI worden verleend. Daarnaast krijgt de persoonsgerichte aanpak tijdens detentie, waarbij meer nadruk ligt op de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkene en zijn gedrag, in dit wetsvoorstel een wettelijke basis.
Aandacht voor stelsel van vrijheidsstraffen
Het wetsvoorstel brengt een fundamentele wijziging aan in de betekenis en de werking van de VI. De Afdeling advisering vindt het belangrijk dat daarbij duidelijk is hoe dit past in het stelsel van (de tenuitvoerlegging van) de vrijheidsstraf en hoe dit zich verhoudt tot de verschillende onderdelen van de vrijheidsstraf en hun doelstellingen. Dit omdat een wijziging van één onderdeel direct effect heeft op de werking van een ander onderdeel. Het advies is om hier in de toelichting aandacht aan te besteden.
Verkorte periode VI
Het wetsvoorstel verkort de duur van de VI van een derde van de straf tot een periode van maximaal twee jaar. Dit heeft vooral effect op langgestraften. Het wetsvoorstel kort de periode van VI voor hen aanzienlijk in. Ook maakt het wetsvoorstel het voor hen onaantrekkelijk een verzoek tot VI in te dienen. Niet alleen is de VI van korte duur in verhouding tot de totale vrijheidsstraf, ook kan aan de VI een verlengde proeftijd met toezicht worden gekoppeld. De Afdeling advisering vindt dat het wetsvoorstel hiermee onvoldoende recht doet aan het belang van een goede reïntegratie van langgestraften. Het vergroot het risico dat juist de zwaarste categorie veroordeelden vrijkomt zonder betekenisvolle begeleiding aanzienlijk. Het advies is dan ook om het wetsvoorstel op dit punt te heroverwegen.
Verlengde proeftijd en toezicht
Tijdens de VI zit de betrokkene in een proeftijd. Tijdens die proeftijd staat de betrokkene onder toezicht en moet hij zich houden aan voorwaarden. Sinds januari 2018 is het mogelijk deze proeftijd en het toezicht na afloop van de VI te verlengen, in sommige gevallen zelfs onbeperkt. Omdat de vrijheidsstraf in dat geval ten einde is en daarmee de relatie met het oorspronkelijke delict losser wordt, roept deze voortdurende inmenging in de persoonlijke vrijheid vragen op. Dit is in het bijzonder van belang nu in het wetsvoorstel de periode van de VI zelf verkort. Hierdoor kan voor langgestraften het zwaartepunt van de reïntegratie komen te liggen bij de verlengde proeftijd. De mogelijkheid om de proeftijd zonder wettelijke limiet te verlengen, staat op gespannen voet met de persoonlijke vrijheid van de betrokkene. Het advies is dan ook om voor de verlengde proeftijd in de wet een tijdslimiet op te nemen.
Lees hier de volledige tekst van het advies van de Afdeling advisering en het nader rapport (de reactie) van de minister.