Bekendmaking: Besluit tot wijziging van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen
/Dit besluit betreft een herziening van de voormalige paragraaf 1 van het Bssa. Deze herziening heeft ten doel om de stortverboden uit het Bssa beter aan te laten sluiten op de minimumstandaarden uit het LAP. Daarnaast is beoogd de duidelijkheid van het Bssa te vergroten. Hiertoe zijn onderdelen geschrapt, geïntegreerd en geherformuleerd. Ook heeft deze herziening ten doel het Bssa te vereenvoudigen en waar mogelijk de bestuurlijke en administratieve lasten af te laten nemen. Dit komt onder meer tot uiting in een hernieuwde werkwijze bij het afwijken van stortverboden. Verder zijn er enkele wijzigingen van ondergeschikte aard aangebracht in de artikelen 11a en 11k van het Bssa en zijn er onder andere als gevolg van de wijziging van het Bssa wetstechnische wijzigingen aangebracht in het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen.
Belangrijkste wijzigingen als gevolg van het besluit
Het gewijzigde Bssa onderscheidt 45 categorieën van afvalstoffen waarvoor stortverboden gelden. Een aantal categorieën is ongewijzigd gebleven, een aantal is geheel nieuw en diverse categorieën zijn beter gespecificeerde bestaande categorieën.
Een deel van de categorieën betreft afvalstoffen die nooit gestort mogen worden (categorieën 1 tot en met 14). Het aantal afvalstromen waarvoor dit geldt, is uitgebreid in vergelijking met het Bssa zoals dat tot nu toe luidde.
Net als voorheen kan het in sommige gevallen noodzakelijk zijn om afvalstoffen in afwijking van het stortverbod toch te storten. In artikel 4 (nieuw) is, net als voorheen in artikel 4, eerste lid, de mogelijkheid opgenomen dat gedeputeerde staten aan de omgevingsvergunning voor een stortplaats het voorschrift verbinden dat voor daarbij aangewezen afvalstoffen het in artikel 1, eerste lid, (nieuw) bedoelde verbod niet geldt nadat gedeputeerde staten (op grond van artikel 6 Bssa) hebben verklaard dat geen andere wijze van afvalbeheer mogelijk is voor de betreffende afvalstof(fen) of de minister, middels de ministeriele regeling op grond van artikel 5 Bssa, een afvalstof heeft aangewezen, waarvoor naar zijn oordeel in Nederland geen andere wijze van afvalbeheer mogelijk is dan storten. De afweging of het milieuhygiënisch gezien verantwoord is om die afvalstof(fen) – indien noodzakelijk – te storten heeft dus al plaatsgevonden bij de besluitvorming op de aanvraag om vergunning voor de stortplaats. De mogelijkheid van afwijking van bepaalde stortverboden is derhalve reeds in de omgevingsvergunning vastgelegd. Het voorschrift als bedoeld in artikel 4 krijgt echter pas betekenis als zich de omstandigheid voordoet dat een verklaring wordt afgegeven dat geen andere wijze van beheer voor een afvalstof mogelijk is.
Voor de afgifte van de verklaring is een nieuwe werkwijze opgesteld. In de oude situatie gaf de minister de verklaring af dat geen andere wijze van afvalbeheer mogelijk is. Hierna kon de provincie aan de stortplaatsexploitant toestemming verlenen om te storten. Deze werkwijze is thans met dit besluit gewijzigd. Nu bepaalt de provincie zelfstandig of een afvalstof in afwijking van het stortverbod mag worden gestort. De verklaring van de minister is niet meer nodig. Daarnaast krijgt de minister de mogelijkheid om bij ministeriele regeling afvalstoffen waarvoor structureel een tekort aan verwerkingscapaciteit is of afvalstoffen die door een calamiteit met spoed moeten worden verwijderd, aan te wijzen, waarvoor naar zijn oordeel geen andere wijze van afvalbeheer mogelijk is dan storten.
De Regeling niet-herbruikbaar en niet-verbrandbaar bouw- en sloopafval is thans overbodig. In het gewijzigde Bssa is daarvoor geen rechtsbasis meer opgenomen. De Regeling verklaring stortverbod afvalstoffen wordt vervangen door een regeling op grond van artikel 7 (nieuw) Bssa.
Bron: Stb. 2012, 466