Column: houd rekening met de ruisstrategie!
/Door Muriël Rosing (Stibbe)
Op 9 januari jongstleden heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de inzet van de zogeheten “ruisstrategie” als opsporingsmethode. De strategie houdt in dat de politie een verdachte bewust van onjuiste informatie voorziet, in de hoop dat deze als gevolg daarvan een verklaring aflegt of handelingen verricht waaruit bruikbare informatie naar voren komt zoals het voeren van telefoongesprekken met derden of het uitvoeren van specifieke zoekslagen op internet.
In de zaak die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, was de strategie ingezet in een onderzoek naar een woningoverval. Bij die woningoverval werden de bewoners door drie personen in hun woning bedreigd en overvallen. Vlak na de overval werden drie personen in een rode auto staande gehouden omdat zij voldeden aan het signalement van de daders en hun vluchtauto. De drie werden als verdachten aangemerkt maar nog niet aangehouden. De politie koos ervoor om de verdachten en hun auto door middel van nader onderzoek aan het plaats delict te koppelen.
Die koppeling mislukte en het onderzoek dreigde te stranden. Als laatste redmiddel werd door de officier van justitie toestemming gegeven om de verdachten te confronteren met het feit dat naast de werkelijk weggenomen buit ook een enveloppe met EUR 1.200 zou zijn weggenomen, hetgeen in werkelijkheid niet was gebeurd. Gehoopt werd dat zich na het doen van deze mededeling een discussie zou ontspinnen tussen de verdachten over de vraag wie die EUR 1.200 voor zichzelf gehouden had. Teneinde die discussie te registreren, werd voorgesteld om de verdachten na afloop van het verhoor een taxi naar huis aan te bieden, welke taxi was voorzien van opname-apparatuur.
De strategie leidde tot succes: weliswaar reageerden de verdachten tijdens het verhoor niet op de misleidende mededeling omtrent de fictieve buit maar de informatie vormde wel aanleiding om in de taxi met elkaar te spreken over de overval. Die uitspraken konden vervolgens door het OM in de strafzaak als bewijs tegen de verdachten worden gebruikt.
De strategie wordt in cassatie aan de kaak gesteld. Met het Hof is de Hoge Raad van mening dat het melden van de fictieve buit geen doelbewuste of grove schending van de belangen van de verdachte en diens recht op een eerlijke behandeling van hun zaak oplevert. Er is dan ook geen sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde die tot niet-ontvankelijk-verklaring van het OM dient te leiden. De Hoge Raad acht daarbij van belang dat het om een ernstig feit ging, andere opsporingsmethoden zonder resultaat waren gebleven, de mate van misleiding beperkt was, het OM toestemming had verleend voor de inzet van de strategie en deze inzet goed vastgelegd en (dus) controleerbaar was.
Op grond van het arrest van de Hoge Raad kan geconcludeerd worden dat de inzet van misleidende informatie in het opsporingsonderzoek in zekere mate is toegestaan. De vraag is evenwel waar de Hoge Raad de grens legt. Een mededeling omtrent een fictieve buit is kennelijk acceptabel, maar wat te denken van de verdachte die in het onderzoek naar de mishandeling en beroving van een Groningse prostituee werd geconfronteerd met een nepkrant waarin in strijd met de waarheid werd vermeld dat sprake was van een doorbraak in het strafrechtelijk onderzoek (ECLI:NL:RBNNE:2017:1824)? Gelet op de overwegingen van de HR in arrest van 9 januari jl. zal deze werkwijze vermoedelijk nog wel rechtmatig worden geacht. Maar wanneer een verdachte in een verhoor met dergelijke fictieve informatie wordt geconfronteerd en daarbij de suggestie wordt gewekt dat die doorbraak inhoudt dat de verdachte de dader is, kan dan nog gezegd worden dat de belangen van de verdachte niet worden geschonden?
Mijns inziens zou een dergelijke situatie, waarin bewust onjuiste informatie wordt gegeven over de stand van zaken van het onderzoek en de positie van de verdachte in dat onderzoek, een schending opleveren van het pressieverbod uit artikel 29 Sv en het recht van de verdachte om zijn eigen proceshouding te kiezen.
De verhorende ambtenaar dient zich op grond van artikel 29 Sv te onthouden van alles wat de strekking heeft een verklaring te krijgen waarvan niet gezegd kan worden dat die in vrijheid is afgelegd. Indien de verhorende ambtenaar met behulp van misleidende informatie een onjuist beeld bij de verdachte laat ontstaan omtrent zijn positie in het onderzoek en/of het bewijs dat er tegen hem zou zijn verzameld, zal de verdachte als gevolg van deze informatie (ten onrechte) de noodzaak ervaren om een verklaring af te leggen en wordt zijn verklaringsvrijheid aangetast. Dit levert mijns inziens een schending van het pressieverbod op. De verdachte heeft het recht om op basis van de hem bekende informatie te bepalen of hij zwijgt dan wel een verklaring aflegt. Kiest hij ervoor te verklaren, dan heeft hij het recht zelf te bepalen wat die verklaring inhoudt. Dat recht wordt uitgehold wanneer de beslissing omtrent de proceshouding wordt beïnvloed door onjuiste informatie over de positie van de verdachte in een strafrechtelijk onderzoek.
Eerder al werd geoordeeld dat het onrechtmatig is om de verdachte in strijd met de waarheid te vertellen dat hij niet langer als verdachte werd aangemerkt (ECLI:NL:HR:2000:AA5732). Ook de valse mededeling dat medeverdachten een bekennende verklaring hebben afgelegd is sinds de Puttense moordzaak niet toegestaan. Uit het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2004 kan voorts worden afgeleid dat aan de verdachte niet mag worden meegedeeld dat een conform de regels uitgevoerde geuridentificatieproef een match met de verdachte opleverde, terwijl die proef in werkelijkheid onregelmatig was uitgevoerd (ECLI:NL:HR:2008:BC9956). Mijns inziens kan dus in ieder geval een grens worden gesteld bij het verstrekken van onjuiste informatie omtrent de positie van de verdachte in het strafrechtelijk onderzoek. In die gevallen zal niet langer sprake zijn van een ruisstrategie maar van ontoelaatbare misleiding.
Vermoedelijk zal dit niet de laatste keer zijn dat de Hoge Raad zich over de ruisstrategie buigt. De methode is in het verleden al meermalen door het OM ingezet en ook voor de toekomst biedt het arrest van 9 januari jl. ruimte om in vastgelopen onderzoeken van deze "creatieve" vorm van opsporing gebruik te maken teneinde de verdachte aan het praten te krijgen. Ook in fraude-zaken zal rekening moeten worden gehouden met deze strategie. In fraude-onderzoeken wordt in ruime mate gebruik gemaakt van de telefoontap en inbeslagname van e-mail communicatie, zeker wanneer het onderzoek meerdere verdachten betreft. Het verstrekken van valse informatie kan dan ook een dankbaar middel zijn om de communicatie aangaande de gerezen verdenkingen op gang te brengen. Voor de advocaat en de verdachte betekent dit dat zij zich bewust dienen te zijn van het feit dat niet alle informatie die hen ter kennis komt overeenkomstig de waarheid hoeft te zijn. En waarschuwt u uw cliënt vooral ook wanneer de FIOD hem na afloop van het verhoor een taxi aanbiedt.