Column: Strafrechtelijk beslag & faillissement, wat zijn de gevolgen?
/Door Jolien Klomp (de Singel Advocaten)
Het lijkt wel of we er steeds meer over lezen en of we het steeds vaker tegenkomen: strafrechtelijk beslag en een faillissement. Waarom? Vooral omdat het Openbaar Ministerie de laatste jaren steeds meer inzet op de grootschalige (faillissements)fraude zaken. Zodra het Openbaar Ministerie beslag legt op de handelsvoorraad van een bedrijf, is een aannemelijk gevolg het faillissement van dat bedrijf. Zo ook in de zaak van een autohandelaar. De vraag is alleen wel wat de gevolgen zijn van dat strafrechtelijke beslag voor de crediteuren van dat bedrijf en de gevolgen voor de verdachte en zou je kunnen stellen dat een beslag door het Openbaar ministerie “gunstiger” is voor de verdachte dan het algehele faillissementsbeslag?
Korte schets van de casus autohandel
Op 10 mei 2016 zijn 137 personenauto's onder BV X in beslag genomen door het Openbaar Ministerie. Op 8 juni 2016 heeft iemand die stelt pandhouder te zijn en die stelt een pandrecht te hebben op de inbeslaggenomen auto's, ter griffie van de Rechtbank een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ingediend, strekkende tot opheffing van het beslag en tot teruggave aan hem van de inbeslaggenomen personenauto's.
Op 15 juni 2016 wordt BV X failliet verklaard met benoeming van een curator.
Tijdens de behandeling van het klaagschrift van de pandhouder is de curator aanwezig als belanghebbende. Op deze raadkamerzitting dient ook de curator een klaagschrift in en vordert teruggave van de inbeslaggenomen auto’s.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van een art. 94 Sv beslag.
Al in 2010 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een beslag ex art. 94 Sv door een faillissement niet vervalt. Een beslag ex art. 94a Sv daarentegen wel. Het is aan de officier wat de grondslag is van het beslag.
De curator heeft zich op het standpunt gesteld dat een dergelijk beslag alle kenmerken heeft van een conservatoir beslag en daardoor dient te vervallen in geval van een faillissement.
De Hoge Raad heeft echter geoordeeld in zijn uitspraak van 30 oktober 2018, althans de uitspraak van de rechtbank van 26 oktober 2016 hieromtrent in stand gehouden, dat een beslag met het oog op verbeurdverklaring niet strekt tot uitsluitend het behoud van de verhaalspositie van de overheid als schuldeiser. Bij een beslag ex art. 94a Sv is dat anders, nu die bepaling geen enkel verband vereist tussen strafbaar feit en in beslaggenomen voorwerp.
Derhalve heeft het Openbaar Ministerie (lees: de overheid) een vergaand terugvorderingsrecht. Waar bij faillissement alle andere beslagen vervallen, vervalt het strafrechtelijk beslag ex art. 94 Sv niet. Dit betekent feitelijk dat, indien een failliet verdacht wordt van strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld oplichting, valsheid in geschrift, e.d. en daarmee vermogen heeft verdiend, de overheid “voor” gaat op de crediteuren die door de failliet dan zijn gedupeerd. De curator is er namelijk voor deze schuldeisers en probeert voor die schuldeisers zoveel mogelijk liquide middelen te vergaren in de boedel. In casu heeft de curator geprobeerd de inbeslaggenomen auto’s terug te krijgen, zodat hij de goederen te gelde kon maken zodat er voor de schuldeisers/gedupeerden wellicht nog iets te (ont)vangen zou zijn.
Dus in feite, als je een en ander zwart-wit bekijkt en het zou gaan om een verdachte van fraude, waarbij de slachtoffers een vordering indienen in het faillissement als schuldeiser(s), gaat de overheid “voor” op de slachtoffers. Vervolgens, als er dan nog geld in de boedel zou zitten zou (na betaling van de boedelkosten) als eerste de Belastingdienst (overheid) als preferente crediteur de vordering (gedeeltelijk) betaald krijgen. De slachtoffers blijven dan met lege handen achter.
Eén en ander brengt ook nog andere problemen met zich mee: in casu dient de curator te wachten totdat de strafzaak wordt behandeld, want op de zitting zal uiteindelijk worden beslist over het beslag. Veel zaken, toch zeker fraudezaken, liggen vaak erg lang op de plank of bij het OM of bij de Rechtspraak. In casu is het faillissement uitgesproken in 2016. Mijn vermoeden is dat de curator nog wel een tijdje kan wachten voordat de strafzaak zal worden behandeld. Tot die tijd is hij genoodzaakt het faillissement open te laten en krijgen ook de schuldeisers geen duidelijkheid over de zaak.
Ook zou kunnen worden gesteld dat een beslag ex art. 94 Sv gunstiger is voor de verdachte. Immers, als de auto’s in de faillissementsboedel waren gevloeid, zouden ze te gelde zijn gemaakt en zou het geld uiteindelijk worden verdeeld onder de schuldeisers.
Er kan van uit worden gegaan dat wellicht de curator de bestuurder persoonlijk aansprakelijk stelt voor het tekort in het faillissement, maar middels een civiele procedure dient nog wel e.e.a. aangetoond te worden en dient de curator daarnaast te bewijzen dat de bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt en dat daardoor het faillissement uiteindelijk is uitgesproken.
Indien het Openbaar Ministerie beslag legt op grond van art. 94 Sv, dan kan dit beslag gelegd worden op basis van de navolgende gronden:
Een voorwerp kan in beslag worden genomen om:
- de waarheid aan de dag te brengen,
- verbeurd te worden verklaard,
- aan het verkeer te worden onttrokken,
- of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen.
Inbeslagneming op andere dan de vier hierboven genoemde gronden is wettelijk niet toegestaan.
In eerste instantie zal beslag zijn gelegd om de waarheid aan de dag te brengen, maar uiteindelijk zullen wellicht de auto’s ook of verbeurd worden verklaard. Al in 2016 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat in zijn algemeenheid niet kan worden gesteld dat een verbeurdverklaring van gelden niet van het bedrag van het ontnomen voordeel moet worden afgetrokken. Als dus door een verbeurdverklaring voordeel is ontnomen, dan dient dit in mindering te worden gebracht op de ontnemingsvordering.
Indien de officier tijdens de terechtzitting dan een ontnemingsvordering indient, kan de opbrengst van de auto’s verrekend, althans in mindering worden gebracht op deze vordering. Dit is mijns inziens feitelijk voor de verdachte persoonlijk gunstiger, dan dat de auto’s (en dus de opbrengst) uiteindelijk in de faillissementsboedel zou vloeien. Indien de vordering wederechtelijk verkregen voordeel namelijk niet wordt betaald, zou dit tot een gevangenisstraf kunnen leiden (= directe gevolgen voor de verdachte). Indien de curator uiteindelijk een vonnis zou verkrijgen waarin zou staan dat hij een vordering heeft op de verdachte, dan is dat voor de curator en schuldeisers natuurlijk fijn, maar wat kan de curator doen als niet wordt betaald? Beslag leggen? Er is dan niets meer (= m.i. geen directe gevolgen voor de verdachte). De verdachte heeft geen vermogen (meer) en wat hij al aan vermogen had is door het Openbaar Ministerie middels de “afpakregeling” al ingenomen.
De conclusie is dus dat ook bij een faillissement en strafrechtelijke verdenkingen uiteindelijk het Openbaar Ministerie voorrang heeft op de schuldeisers/slachtoffers én dat dit uiteindelijk ook gunstiger is voor de verdachte.