Conclusie AG: kunnen opbrengsten uit pokerspelen van misdrijf afkomstig zijn als de aanbieder van het pokerspel een misdrijf pleegt?
/Parket bij de Hoge Raad 19 februari 2019, ECLI:NL:PHR:2019:137
Bij arrest van 26 juni 2017 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren wegens gewoontewitwassen. Verder heeft het hof beslissingen genomen over in beslag genomen voorwerpen, zoals nader in het arrest omschreven.
Eerste middel
Het eerste middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof dat de geldbedragen die de verdachte heeft gewonnen met illegale pokerspellen afkomstig zijn uit enig misdrijf onjuist, althans onbegrijpelijk is, omdat uit de bewijsvoering van het hof niet kan worden afgeleid dat de overtreding van art. 1, eerste lid, onder a, Wet op de kansspelen opzettelijk is geschied en evenmin dat de pokerspellen bedrijfsmatig werden aangeboden in voor het publiek opengestelde gelegenheden.
Conclusie AG
Het middel treft geen doel. In de overwegingen van het hof ligt besloten dat het uit de verklaring van de verdachte dat hij illegale casino’s bezocht, heeft afgeleid dat in die illegale casino’s opzettelijk zonder vergunning pokerspellen werden aangeboden, terwijl die illegale casino’s voor het publiek opengestelde gelegenheden waren en/of de pokerspellen bedrijfsmatig werden aangeboden. Dat oordeel, dat nauw verweven is met waarderingen van feitelijke aard en daarom slechts in beperkte mate in cassatie kan worden getoetst, acht ik niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat uit de bewijsvoering van het hof naar voren komt dat de verdachte, een professionele pokerspeler, in zijn verklaringen onderscheid heeft gemaakt tussen het pokeren in legale casino’s, “illegale gokhuizen” en bij mensen thuis. De termen “illegale casino’s” en “illegale gokhuizen” duiden op bedrijfsmatige activiteiten waarbij aan het publiek opzettelijk zonder vergunningen pokerspellen worden aangeboden. Het oordeel van het hof, dat de met illegale pokerspellen gewonnen geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf, geeft in zoverre geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl dat oordeel evenmin onbegrijpelijk is. De bewezenverklaring is in zoverre naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
Het middel faalt.
Tweede middel
Het tweede middel bevat de klacht dat het oordeel van het hof dat de geldbedragen die de verdachte heeft gewonnen met illegale pokerspellen afkomstig zijn uit een misdrijf, te weten de opzettelijke overtreding van het verbod van art. 1, onder a, Wet op de kansspelen, onjuist, althans onbegrijpelijk is. Aan deze klacht is ten grondslag gelegd dat deze verbodsbepaling zich richt tot degenen die zonder vergunning aan anderen gelegenheid geven deel te nemen aan kansspelen, terwijl de verdachte enkel gebruik maakte van dergelijke gelegenheden. De opbrengsten uit de pokerspellen zijn daarmee volgens de stellers van het middel niet afkomstig uit enig misdrijf, maar uit een overtreding, te weten overtreding van de verbodsbepaling van artikel 1, eerste lid, onder c, Wet op de kansspelen.
Conclusie AG
Ik stel voorop dat voor een veroordeling ter zake van witwassen is vereist dat vaststaat dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, houdt ten aanzien van het desbetreffende bestanddeel onder meer het volgende in:
"Voor de strafwaardigheid van het witwassen maakt het niet uit of de witwasser eigen crimineel voordeel witwast dan wel de opbrengst van andermans misdrijf. In beide gevallen is sprake van een schending van de door de strafbaarstelling van witwassen beschermde rechtsgoederen (namelijk aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde), die op zichzelf voldoende grond is voor bestraffing. In veel gevallen zal het de drugshandelaar of fraudeur zèlf zijn die (een deel van de) witwashandelingen pleegt, namelijk om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen. In andere gevallen gaat het om de meer georganiseerde vormen van criminaliteit, waarbij vele personen zijn betrokken en waarbij uiteenlopende criminele handelingen (zowel gronddelicten als witwashandelingen) worden gepleegd. In zo'n geval is minder relevant wie precies de witwassers zijn en wie de plegers van de gronddelicten en zou een verdachte mijns inziens bijvoorbeeld voor medeplegen aan witwassen moeten kunnen worden vervolgd ook al is niet uitgesloten dat hij zich, als lid van de criminele organisatie, mede schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan het gronddelict (in zo'n geval kan overigens ook artikel 140 Sr worden telastegelegd, zie HR 14 september 1999, NJ 2000/23). Ook de internationale witwasovereenkomsten maken geen onderscheid tussen het witwassen van opbrengsten van eigen of het witwassen van opbrengsten van andermans misdrijven. (…)
Voldoende is dat wordt (tenlastegelegd en) bewezen dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Niet vereist is dat de rechter identificeert welk misdrijf precies aan het voorwerp ten grondslag ligt. Vaak zal dit niet mogelijk zijn, terwijl het ook niet relevant is voor de strafwaardigheid van het witwassen. Gaat het bijvoorbeeld om handelingen van verdachte Y ten aanzien van een bankrekening waarop hij en zijn compaan opbrengsten van hun verschillende criminele activiteiten (mensenhandel, afpersing, drugshandel) plachten te storten, maar is niet duidelijk uit welke van die activiteiten de betrokken gelden afkomstig waren (wellicht uit allemaal), dan kan niettemin bewezen worden geacht dat die gelden uit enig misdrijf afkomstig waren."
In de overwegingen van het hof ligt als zijn oordeel besloten dat de speelwinsten die de verdachte heeft behaald door middel van illegale pokerspellen afkomstig zijn uit door (een) ander(en) gepleegd misdrijf, te weten het opzettelijk zonder de daarvoor vereiste vergunning gelegenheid geven om deel te nemen aan die pokerspellen. Dat oordeel getuigt in het licht van de aangehaalde wetsgeschiedenis niet van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het bestanddeel “afkomstig (…) uit enig misdrijf”, terwijl het mij evenmin onbegrijpelijk voorkomt. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof heeft vastgesteld dat geldbedragen zijn gewonnen in het kader van pokeren in illegale gokhuizen. Daarin ligt besloten dat de winsten zijn gegenereerd als gevolg van het opzettelijk aanbieden van het pokerspel zonder vergunning. Aldus heeft het hof kunnen oordelen dat de desbetreffende geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het enkele feit dat het gebruik maken van een gelegenheid om deel te nemen aan een zonder vergunning daartoe aangeboden pokerspel een overtreding is, staat daaraan niet in de weg. De speelwinsten staan immers in de vaststellingen van het hof met beide feiten in verband. Die omstandigheid dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om aan het pokerspel deel te nemen, laat onverlet dat de met dat pokerspel behaalde speelwinst afkomstig is uit een door (een) ander(en) gepleegd misdrijf, te weten het aanbieden van dat pokerspel. Ik wijs er daarbij nog op dat zich hier niet de situatie voordoet waarin het hof de chronologie en causaliteit tussen het misdrijf en hetgeen afkomstig is uit het misdrijf heeft miskend.4 Het organiseren van de illegale pokerspellen gaat immers vooraf aan het witwassen, terwijl causaal verband bestaat tussen dat misdrijf en de door de verdachte door middel van de illegale pokerspellen gegenereerde geldbedragen.
Aldus geeft het oordeel van het hof dat de geldbedragen die de verdachte heeft gewonnen met illegale pokerspellen afkomstig zijn uit enig misdrijf ook in zoverre geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. De bewezenverklaring is in zoverre naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
Het middel faalt.
Lees hier de volledige conclusie.