Conclusie AG over de ontvankelijkheid van het per e-mail ingestelde cassatieberoep

Parket bij de Hoge Raad 2 oktober 2018, ECLI:NL:PHR:2018:1078


De verdachte is bij arrest van 19 februari 2015 door het gerechtshof Den Haag niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.

Uit de stukken van het geding blijkt het volgende procesverloop:

i) Het gerechtshof heeft op 19 februari 2015 bij verstek uitspraak gedaan in de onderhavige zaak.

ii) Uit de stukken betreffende de verstekmededeling blijkt dat de mededeling uitspraak aan de verdachte in persoon is betekend op 10 december 2016.

iii) De akte cassatie houdt in dat op 27 december 2016, dus binnen de daarvoor, op grond van art. 408, tweede lid, Sv, gestelde termijn, ter griffie van het gerechtshof Den Haag [betrokkene 1], administratief ambtenaar bij dit gerechtshof, verscheen teneinde tegen het arrest van het hof beroep in cassatie in te stellen.

iv) De akte cassatie vermeldt voorts dat de genoemde ambtenaar "blijkens de daaraan gehechte bijzondere volmacht" schriftelijk gemachtigde is van de verdachte om beroep in cassatie in te stellen.

v) Aan de akte cassatie is gehecht een e-mail van mr. J.O. Zandt van 27 december 2016 met de volgende inhoud:

"Geachte [betrokkene 1],

Zoals zojuist besproken stel ik hierbij namens cliënt, [verdachte] te Den Haag, geboren [geboortedatum]-1946 te [geboorteplaats], die mij daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd, cassatieberoep in tegen de beslissing van het Gerechtshof te Den Haag met parketnummer 22-002223-14, als gewezen op 10-8-2016 en/of 19-2-2015 (mijn informatie daarover is niet geheel eensluidend).

Namens cliënt machtig ik de griffier van het gerechtshof om hiertoe de cassatieakte op te maken.

U bevestigde mij dat dit inderdaad het juiste e-mailadres is om dit cassatieberoep in te stellen, ook al behoort het toe aan het Openbaar Ministerie, wat in feite mijn "tegenpartij" in deze zaak is.

Ik attendeer u erop dat vandaag de laatste dag van de cassatietermijn is, zodat het van het grootste belang is dat het cassatieberoep inderdaad vandaag wordt ingesteld.

Uw bevestiging zie ik gaarne tegemoet.

Ik dank u voor uw medewerking.

Met vriendelijke groet /Kind regards,-

Codex Mulder Advocaten

Jeroen J.O. Zandt, partner"

Middel

De steller van het middel gaat niet in op de vraag naar de ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep in cassatie. Deze vraag verdient niettemin de aandacht. In de onderhavige zaak doet zich immers de situatie voor waarin een administratief medewerker bij het gerechtshof Den Haag tot het instellen van het cassatieberoep door de daartoe gevolmachtigd raadsman van de verdachte was gemachtigd bij bijzondere volmacht die per e-mail was verstrekt.

Conclusie AG

In zijn arrest van 22 november 2016 heeft de Hoge Raad uiteengezet onder welke voorwaarden een volmacht om beroep in cassatie in te stellen per e-mail kan worden overgedragen:

"(…)

2.3. In zijn arrest van 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810, NJ 2010/102, r.o. 3.5, heeft de HR beslist dat een door de verdachte bepaaldelijk gevolmachtigde advocaat op de wijze van art. 450 lid 3 Sv beroep in cassatie kan instellen door middel van het verlenen van een daartoe strekkende schriftelijke bijzondere volmacht aan een griffiemedewerker. Een e-mailbericht is niet zo een schriftelijke volmacht (vgl. HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3253, NJ 2015/473).

Een als bijlage bij een e-mail gevoegde brief, inhoudende een schriftelijke volmacht waarmee een advocaat een griffiemedewerker machtigt om namens de verdachte een rechtsmiddel aan te wenden, moet echter wel als zo een schriftelijke volmacht worden aangemerkt, mits:

(i) het e-mailbericht, met bijlage, is verzonden naar een e-mailadres dat door het gerecht is aangewezen voor communicatie met de griffiemedewerkers inzake de aanwending van rechtsmiddelen in strafzaken en

(ii) de schriftelijke volmacht voldoet aan de in HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810, NJ 2010/102 geformuleerde eisen.

(…)"

In het hiervoor genoemde arrest verwijst de Hoge Raad ook naar de op 1 december 2016 in werking getreden Wet digitale processtukken Strafvordering (Stb. 2016, 90). Deze wet voorziet in de mogelijkheid dat de volmacht tot het instellen van een rechtsmiddel wordt overgedragen met behulp van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen "elektronische voorziening" (art. 450, vierde lid, Sv). De Hoge Raad overweegt dat, indien door een gerecht daadwerkelijk de mogelijkheid is opengesteld door middel van een dergelijke elektronische voorziening een rechtsmiddel aan te wenden, dat voor een gerecht aanleiding kan zijn om de mogelijkheid van communicatie per e-mail in dit verband niet langer open te stellen.

Voor de onderhavige zaak heeft deze overweging geen bijzondere betekenis. Van het aanwenden van een rechtsmiddel door middel van een elektronische voorziening, waaronder een webportaal of andere internetdienst ten behoeve van de overdracht van bepaalde stukken aan de bevoegde instanties wordt verstaan, is in dezen geen sprake, terwijl zich evenmin de situatie voordoet waarin communicatie per e-mail in de ban is gedaan.

Zoals weergegeven stelt de Hoge Raad voorop dat een enkel e-mailbericht niet kan worden aangemerkt als een schriftelijke volmacht. Vereist is een als bijlage bij deze e-mail gevoegde brief, inhoudende een schriftelijke volmacht waarmee een advocaat een griffiemedewerker machtigt om namens de verdachte een rechtsmiddel aan te wenden. De schriftelijke volmacht om cassatie in te stellen is in de onderhavige zaak neergelegd in een enkel e-mailbericht, zonder dat de schriftelijke volmacht als bijlage is gevoegd als hiervoor bedoeld. Aldus is niet voldaan aan de door de Hoge Raad geformuleerde eisen. Het beroep in cassatie is dan ook niet op de daartoe voorgeschreven wijze ingesteld.

Wellicht ten overvloede stip ik nog aan dat uit het desbetreffende e-mailbericht volgt dat er contact is geweest tussen de raadsman en de administratief medewerker van het hof over in elk geval het te gebruiken e-mailadres om cassatie in te stellen. De vraag zou kunnen rijzen of een nog verdergaande verplichting rust op de medewerker van het hof mededelingen te doen ten aanzien van de wijze van het instellen van beroep in cassatie. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat onder omstandigheden op een medewerker van de griffie de plicht rust om een persoon die namens de verdachte een rechtsmiddel wil aanwenden te wijzen op gebreken in de schriftelijke bijzondere volmacht. Voor een dergelijke verplichting bestaat echter minder reden indien – zoals in de onderhavige zaak het geval is – de volmacht afkomstig is van een advocaat, van wie mag worden verwacht dat hij ervan op de hoogte is op welke wijze een rechtsmiddel kan worden aangewend.4 Daarbij wijs ik erop dat het hiervoor onder 3.3 genoemde arrest van de Hoge Raad dateert van 22 november 2016 en het beroep in cassatie door de raadsman is ingesteld op 27 december 2016, terwijl ook uit eerdere rechtspraak reeds volgde dat er geen ruimte is voor het instellen van beroep in cassatie via een ongetekende volmacht die per e-mail is verzonden. Voor het aannemen van een situatie waarin bij de raadsman door mededelingen van een ambtenaar gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt dat de bijzondere schriftelijke volmacht per e-mail kon worden gegeven, ontbreekt ten slotte elk aanknopingspunt.

Het voorafgaande leidt tot de conclusie dat niet op rechtsgeldige wijze beroep in cassatie is ingesteld en dat de verdachte niet in dat beroep kan worden ontvangen. Aan een bespreking van het middel kom ik dan ook niet toe.

Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.

Lees hier de volledige conclusie.

Print Friendly and PDF ^