Conclusie AG over de vraag wanneer een rijbewijs is afgegeven in de zin van art. 107 lid 1 WVW 1994

Parket bij de Hoge Raad 20 februari 2018, ECLI:NL:PHR:2018:140

De aanvrager tot herziening is door de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, bij vonnis van 13 juni 2016 wegens “overtreding van het bepaalde in artikel 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot hechtenis voor de duur van drie weken. De aanvrager is in het door hem tegen deze veroordeling ingestelde hoger beroep door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, bij arrest van 19 juli 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit arrest staat geen hogere voorziening open.

Namens de aanvrager heeft mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam, een aanvrage tot herziening ingediend.

De aanvrage berust op de stelling dat de aanvrager ten tijde van het bewezenverklaarde als bestuurder van een motorrijtuig op de weg rijden zonder dat aan de bestuurder door de daartoe bevoegde autoriteit een rijbewijs is afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie waartoe het motorrijtuig behoort, 3 april 2015, wél een rijbewijs van bedoelde categorie was afgegeven.

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

“hij op of omstreeks 3 april 2015 te Almere, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Chicagostraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;”

De aantekening mondeling vonnis van een uitspraak d.d. 13 juni 2016 van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, houdt in de veroordeling van de verdachte ter zake van “overtreding van het bepaalde in artikel 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994”, gepleegd op 03 april 2015 tot hechtenis voor de duur van drie weken. Een bewezenverklaring bevat de aantekening mondeling vonnis niet. Gelet op hetgeen de verdachte is tenlastegelegd moet er vanuit worden gegaan dat aan de veroordeling een bewezenverklaring ten grondslag ligt die luidt overeenkomstig de tenlastelegging, met dien verstande dat als datum van het plegen van het feit 3 april 2015 is bewezenverklaard.

Bij de aanvrage is een kopie van het rijbewijs van aanvrager met het nummer 001 gevoegd, waarop onder 4a als datum van afgifte van het rijbewijs 31 maart 2015 staat vermeld en als categorie waarvoor het is afgegeven AM-B, kort gezegd bromfietsen en personenauto’s (art. 15 Reglement Rijbewijzen). Voorts is bij de aanvrage een afdruk van een schermafbeelding d.d. 10 augustus 2015 van het rijbewijzenregister (art. 126 WVW 1994, jo. art. 144 e.v. Reglement rijbewijzen) gevoegd, waarop als datum van afgifte van het rijbewijs met nummer 001 31 maart 2015 is vermeld.

De inhoud van de overgelegde stukken is met de bewezenverklaring onverenigbaar. Volgens die stukken was aan de verdachte op 3 april 2015 immers wel een rijbewijs afgegeven voor een personenauto, dus voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe het motorrijtuig behoorde. Daarmee is echter nog niet gezegd dat het verzoek tot herziening gegrond is.

Aanvankelijk verkeerde ik in de veronderstelling dat het dossier van de onderhavige strafzaak niet meer viel te achterhalen. Van de zijde van de rechtbank, waarnaar het dossier na niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep was toegezonden, werd namelijk medegedeeld dat het strafdossier niet was bewaard. Bij nader onderzoek bleek het strafdossier zich echter te bevinden bij het CVOM (centrale verwerking openbaar ministerie). De van het CVOM ontvangen stukken heb ik aan het dossier van de onderhavige zaak laten toevoegen.

In het van het CVOM ontvangen strafdossier bevindt zich een afdruk van een schermafbeelding d.d. 10 augustus 2015 van het rijbewijzenregister, die geheel overeenstemt met de afdruk die bij het verzoek tot herziening is gevoegd. Aldus moet de rechtbank ten tijde van het wijzen van het vonnis op de hoogte zijn geweest van de vermelding op de schermafbeelding van het rijbewijzenregister d.d. 10 augustus 2015 dat aan de aanvrager op 31 maart 2015 het rijbewijs was afgegeven waarvan een kopie aan het verzoek tot herziening is gehecht. Aan de bij het herzieningsverzoek overgelegde stukken kan dus niet het ernstig vermoeden worden ontleend dat de rechtbank, als zij met de door de aanvrager vermelde gegevens bekend was geweest, de aanvrager van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken (art. 457 lid 1 onder c Sv). Dit betekent dat de aanvraag tot herziening ongegrond is.

De vraag rijst hoe de rechtbank ondanks bedoelde vermelding van de datum van afgifte van het rijbewijs toch tot een veroordeling van de verzoeker is gekomen.

Voorop dient te worden gesteld dat de tenlastelegging is toegesneden op art. 107 lid 1 WVW 1994. Daarom moet de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term "afgeven" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel.

Aanknopingspunt voor het antwoord op de gestelde vraag biedt het zich bij de van het CVOM ontvangen stukken bevindende proces-verbaal, op 8 juli 2015 op ambtseed opgemaakt door verbalisant, hoofdagent van politie, Basisteam Almere Buiten Hout, Eenheid Midden-Nederland, zaaknummer 000879051. Daarin is als verklaring van de verdachte (de aanvrager) opgenomen:

“Ik heb mijn rijbewijs al gehaald, maar nog niet bij de gemeente opgehaald.”

Gezien deze verklaring heeft de rechtbank kennelijk het aan art. 107 lid 1 WVW 1994 ontleende begrip “afgeven” aldus uitgelegd dat daaronder dient te worden verstaan het fysiek overhandigen van het rijbewijs aan degene op wiens naam het rijbewijs is gesteld. De afgevende autoriteit ziet dit anders. Deze hanteert immers als datum van afgifte de dag waarop het rijbewijs voor afgifte gereed ligt.

Mijns inziens is de hier aan de rechtbank veronderstellenderwijs toegeschreven uitleg van het aan art. 107 lid 1 WVW 1994 ontleende begrip “afgeven” niet juist. Daartoe is het volgende van belang.

Art. 118a WVW 1994 luidt:

“Als datum van afgifte wordt in het rijbewijs en in het rijbewijzenregister vermeld de datum waarop het besluit tot afgifte is genomen.”

Deze bepaling is in de wet opgenomen bij de invoering van een creditcard model rijbewijs. Over de achtergrond van deze bepaling houdt de memorie van toelichting in:

“De nieuwe procedure betreffende de aanvraag en afgifte van rijbewijzen maakt een omschrijving van het begrip «datum van afgifte» zoals weergegeven in onderdeel E voorgestelde nieuwe artikel 118a van de Wegenverkeerswet 1994 met het oog op de geldigheid van het rijbewijs noodzakelijk.

In de huidige situatie waar rijbewijzen decentraal worden aangemaakt bestaat in veel gemeenten een «Klaar terwijl u wacht-service». De aanvrager kan het rijbewijs op dezelfde dag meenemen als waarop hij het aanvraagt. In dat geval is de datum van aanvraag gelijk aan de datum van afgifte.

Op rijbewijzen die door de Dienst Wegverkeer worden afgegeven, wordt momenteel op het rijbewijs als afgiftedatum de dag vermeld waarop het rijbewijs bij de Dienst Wegverkeer is aangemaakt. Tussen het indienen van de aanvraag bij de gemeente en de aanmaak van het document door de Dienst Wegverkeer kunnen in de huidige situatie meerdere weken liggen. Vervolgens wordt het rijbewijs thans per post naar de aanvrager gestuurd. Indien personen die een rijbewijs willen vernieuwen of een vervangend rijbewijs willen aanvragen, persoonlijk hun aanvraag bij de Dienst Wegverkeer te Veendam indienen, wordt het rijbewijs in de huidige situatie op de dag van de aanvraag aangemaakt en uitgereikt.

Omdat het nieuwe rijbewijs centraal geproduceerd zal worden, kan het niet meer op de dag van de aanvraag worden uitgereikt. Er is voor gekozen om als datum van afgifte te hanteren de datum waarop de tot afgifte bevoegde autoriteit het besluit heeft genomen om tot afgifte over te gaan. Dit is feitelijk het moment waarop de gemeenteambtenaar het gescande aanvraagformulier naar de Dienst Wegverkeer verstuurt. Bij rijbewijzen die bij de Dienst Wegverkeer worden aangevraagd en uitgereikt, wordt het besluit tot afgifte genomen met de opdracht aan de leverancier om het rijbewijs aan te maken. Daarmee wordt aangesloten bij het systeem van afgifte van paspoorten.

Artikel 122 van de Wegenverkeerswet 1994 koppelt de geldigheid van een rijbewijs aan de dag van afgifte. Met de in onderdeel J voorgestelde wijziging wordt de redactie van artikel 122 van de Wegenverkeerswet 1994 in overeenstemming gebracht met de in het nieuwe artikel 118a van de Wegenverkeerswet 1994 opgenomen omschrijving.

Volgens de huidige wetgeving verliest het oude rijbewijs zijn geldigheid door afgifte van het nieuwe rijbewijs. Op de datum van afgifte zoals bepaald in de voorgestelde definitie kan de aanvrager in de nieuwe procedure echter nog niet over het nieuwe respectievelijk vervangende rijbewijs beschikken. Het rijbewijs moet dan eerst nog worden geproduceerd en opgestuurd naar de gemeente respectievelijk naar de Dienst Wegverkeer. Om de ongewenste situatie te voorkomen dat het oude rijbewijs al ongeldig is voordat het nieuwe rijbewijs in ontvangst kan worden genomen, wordt voorgesteld in artikel 123, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994 de term «afgifte» te vervangen door «uitreiking», het moment waarop de gemeenteambtenaar of de medewerker van de Dienst Wegverkeer het nieuwe respectievelijk vervangende rijbewijs feitelijk aan de aanvrager overhandigt.”

Het rijbewijs wordt dus in de zin van de wet afgegeven op de datum die op het rijbewijs als datum van afgifte staat vermeld. Voor feitelijke afgifte bezigt de wet de term “uitreiking”. In het onderhavige geval was het rijbewijs dus wel aan de aanvrager afgegeven in de betekenis waarin het begrip afgeven van een rijbewijs in de Wegenverkeerswet 1994, dus ook in art. 107 lid 1 WVW 1994, wordt gebezigd, maar indien de aanvrager, zoals hij heeft verklaard, het rijbewijs nog niet had afgehaald - in de zin van de wet - nog niet uitgereikt.

Deze uitleg van het begrip “afgeven” betekent niet dat degene voor wie een rijbewijs voor feitelijke afgifte - uitreiking in de zin van de wet - gereed ligt doch die het nog niet heeft opgehaald steeds straffeloos is. Hij kan immers niet voldoen aan de plicht op eerste vordering van een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar een rijbewijs behoorlijk ter inzage af te geven (art. 160 lid 1 jo art. 177 WVW 1994).

Het vorenstaande zou voor de aanvrager reden kunnen zijn een verzoek tot gratie in te dienen.

De aanvraag is ongegrond en moet ingevolge art. 470 Sv worden afgewezen.

Lees hier de volledige conclusie.

 

 

 

 

 

Print Friendly and PDF ^