Conclusie AG over plaats misdrijf (witwassen), bestanddeel ‘omzetten’
/Parket bij de Hoge Raad 12 juni 2018, ECLI:NL:PHR:2018:590
Bij arrest van 18 november 2016 heeft het hof Den Haag het vonnis van 16 juli 2015 van de rechtbank Rotterdam bevestigd, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren wegens valsheid in geschrift, meermalen gepleegd (feit 1), in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf en terwijl zij redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of duur van een dergelijke verstrekking, meermalen gepleegd (feit 2), oplichting (feit 3) en gewoontewitwassen (feit 4).
Middel
Het eerste middel klaagt dat de onder 4 bewezenverklaarde plaats van het misdrijf, te weten Nederland, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt namelijk dat de omzettingshandelingen grotendeels op Curaçao en in India zijn gepleegd. Daarnaast volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen niet dat de in de damesmodezaak “ A ” te Capelle aan den IJssel verrichte betalingen door verdachte zijn gedaan uit gelden die zijn verkregen door het plegen van de onder sub 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten.
Conclusie AG
Ten laste van verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
“Zij in de periode van 1 januari 2009 tot 1 september 2013 in Nederland, meermalen, voorwerpen te weten geldbedragen (zijnde ten onrechte ontvangen PGB gelden en uitkeringen), (AAMB-021), heeft omgezet, zulks terwijl zij, verdachte wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, heeft zij, verdachte aldus van witwassen een gewoonte gemaakt.”
5. Gelet op de bevestiging van het vonnis door het hof berust de bewezenverklaring op de in de bijlage bij het vonnis van de rechtbank opgenomen bewijsmiddelen. Daaruit volgt - kort samengevat - onder meer het volgende. Uit het proces-verbaal van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (bewijsmiddel 45) volgt dat verdachte in de bewezenverklaarde periode in totaal een bedrag van €314.106,90 aan uitkeringen heeft ontvangen op een van haar bankrekeningen. Daarvan heeft verdachte in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 augustus 2013 een bedrag van €176.018,73 overgemaakt naar bankrekeningen van haar dochter betrokkene 1. Verdachte heeft ook verklaard dat zij op haar bankrekening gelden en uitkeringen ontving en dat zij geldbedragen op de bankrekeningen van haar kinderen heeft gestort (bewijsmiddel 1). Tevens heeft verdachte verklaard dat zij later van die bankrekeningen geld heeft opgenomen om gezamenlijk met haar kinderen op vakantie te gaan (bewijsmiddel 1). Uit bewijsmiddel 46 volgt dat van een bankrekening van de dochter van verdachte tussen 17 en 22 juli 2012 zestien betalingen zijn verricht op Curaçao, alwaar verdachte op dat moment samen met haar zoon verbleef. Daarnaast zijn van een bankrekening van de dochter van verdachte tussen 16 en 22 juli 2012 diverse betalingen verricht in India, waar de dochter van verdachte op dat moment verbleef (bewijsmiddel 46).
6. Voorts heeft de rechtbank het volgende overwogen, voor zover hier van belang:
“Feit 4
Op pagina 202 van het dossier (AMB/021) staat gespecificeerd uit welke bedragen het tenlastegelegde totaalbedrag van €342.485,44 is opgebouwd. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangegeven dat van het bedrag van €28.378,54 (WAO + TW) op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat dit bedrag ten onrechte door de verdachte is ontvangen. Aldus gaat het bij feit 4 om de verdenking van het witwassen voor een bedrag van €314.106,90 (€342.485,44 -/- €28.378,54).
Op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte geldbedragen tot een totaalbedrag van €314.106,90 op één van haar bankrekeningen heeft ontvangen. Vervolgens heeft zij in totaal een bedrag van €176.000,— contant opgenomen en een bedrag van in totaal €134.000,— naar bankrekeningen op naam van haar dochter ( betrokkene 1 ) en zoon ( betrokkene 2 ) overgemaakt. Van laatstgenoemde bankrekeningen heeft de verdachte - die beschikte over de bankpassen van deze rekeningen - vervolgens een bedrag van in totaal €93.665,28 contant opgenomen en een bedrag van €3.130,— teruggestort op haar eigen bankrekening.
Uit het pv bevindingen ‘onderzoek gebruik van bankrekeningen’ (AMB/035) en de verklaring van de verdachte ter zitting blijkt dat zij de ontvangen gelden onder meer heeft uitgegeven aan vakanties, een scooter voor haar zoon, kleding en de rijlessen van haar zoon. Aldus heeft de verdachte de door haar ten onrechte ontvangen gelden omgezet en daarmee ‘witgewassen’. Op basis van de stukken in het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte het volledige bedrag van de door haar ten onrechte ontvangen gelden heeft omgezet.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat het contant opgenomen geld (in totaal een bedrag van €269.665,73) volledig door haar is uitgegeven en dat het in haar woning aangetroffen geldbedrag van (ongeveer) €70.000 afkomstig is van een aan haar in 2005 uitgekeerde schadevergoeding. Aldus gaat de rechtbank ervan uit dat genoemd bedrag van (ongeveer) €70.000 geen uit misdrijf afkomstig bedrag is en dat ten aanzien van dit geldbedrag geen bewezenverklaring van witwassen aan de orde is. Het verweer van de raadsman, inhoudende dat het voorhanden hebben van het uit eigen misdrijf afkomstige geldbedrag van (ongeveer) €70.000, geen witwassen oplevert, behoeft derhalve geen bespreking.
Gelet op het voorgaande kan het onder 4 ten laste gelegde feit worden bewezen als na te melden.”
7. Het bewezenverklaarde witwassen bestaat hieruit dat verdachte ten onrechte ontvangen bedragen PGB2 gelden en uitkeringen heeft omgezet. Voor de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de pleegplaats Nederland is, is van belang wat onder het bestanddeel ‘omzetten’ wordt verstaan. De parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van de witwasbepalingen vermeldt hierover het volgende:
“«Omzetten» wordt door Van Dale omschreven als: (geld en goederen) verwisselen met een andere geldswaarde of met zekere handelsartikelen. Het gaat om die handelingen (vervanging, ruil, investering) waardoor de betrokkene een ander voorwerp verkrijgt dat het voordeel uit het oorspronkelijke misdrijf belichaamt. Het hiervoor genoemde kopen van luxegoederen kan dus behalve «gebruik maken» ook «omzetten» opleveren. Omzetten zal veelal tot doel hebben de criminele opbrengsten weer in het legale verkeer te investeren.”
8. Het kan dus gaan om de handelingen die zijn verricht waardoor de verdachte een ander voorwerp verkrijgt dan hetgeen oorspronkelijk uit misdrijf afkomstig is verkregen. Omzetten is echter nog ruimer. Diepenmaat wijst terecht op andere verschijningsvormen van omzetten:
“Er is niet alleen sprake van omzetten na afloop van het witwasproces, wanneer het misdaadgeld – dat inmiddels een ogenschijnlijk legale oorsprong kent – wordt aangewend voor de aanschaf van luxe goederen. Juist gedurende het witwasproces en kort daaraan voorafgaand, speelt deze handeling een belangrijke rol. Zo zal een drugsdealer de bankbiljetten in kleine coupures waarover hij beschikt, omwisselen in een andere waardedrager. Bij aanvang van het witwasproces zal hij het chartale geld omzetten in een giraal tegoed, terwijl het ook denkbaar is dat hij in de fase van versluiering besluit zijn girale tegoed om te zetten in cheques of effecten aan toonder. Deze kan hij vervolgens elders ter wereld weer laten opduiken. Het beeld dat de minister omtrent het omzetten schetst is derhalve eenzijdig en het doet geen recht aan de realiteit. Deze handeling wordt niet alleen verricht met het doel de criminele opbrengsten weer in het legale verkeer te brengen, maar juist ook om de band met het onderliggende misdrijf te doorbreken.”
Gelet op het voorgaande bestaat het “omzetten” als bedoeld in art. 420bis, 420ter en 420quater Sr, in een geval als het onderhavige niet alleen uit (onder meer) de pinbetalingen die met het saldo op de bankrekening van de dochter van verdachte in het buitenland (Curaçao en India) zijn verricht, maar tevens uit het bewerkstelligen dat de door verdachte ten onrechte ontvangen PGB gelden en uitkeringen op bankrekeningen van een ander, te weten de dochter van verdachte, zijn gestort. Niet ter discussie staat dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde in Nederland woonachtig was. Gelet hierop heeft het hof uit de bewijsmiddelen kunnen opmaken dat het onder 4 bewezenverklaarde is begaan in Nederland, ook voor zover sprake is van pintransacties op Curaçao en in India, nu het kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft aangenomen dat verdachte in Nederland het beheer voerde over haar banksaldi en geldbedragen heeft gestort op de bankrekeningen van haar kinderen, met welke bankrekeningen de pintransacties vervolgens zijn verricht.
10. Met betrekking tot de betalingen die zijn verricht bij de damesmodezaak A geldt het volgende. Uit bewijsmiddel 45 volgt dat verdachte in de periode juni 2011 tot en met september 2013 een bedrag van €14.725,00 heeft overgemaakt naar de bankrekeningen van haar zoon betrokkene 2. Met een van de bankrekeningen van de zoon van verdachte zijn op verschillende data gelegen tussen 25 oktober 2011 en 5 juli 2013 negen betalingen verricht aan A (bewijsmiddel 46). Over de geldbedragen die verdachte op de bankrekeningen van haar kinderen heeft gestort heeft verdachte ook verklaard dat zij daar kleding van heeft gekocht (bewijsmiddel 1). Aldus heeft het hof uit de bewijsmiddelen kunnen opmaken dat de bij A verrichte betalingen door verdachte zijn gedaan uit gelden die zijn verkregen door het plegen van de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten.
Het eerste middel heeft geen kans van slagen.
Lees hier de volledige conclusie.