Conclusie AG over verduistering: Middel met bewijsklacht t.a.v. de wederrechtelijke toe-eigening van steigermaterialen slaagt

Parket bij de Hoge Raad 26 juni 2018, ECLI:NL:PHR:2018:650

Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte wegens verduistering veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
 

Middel

Het middel behelst de klacht dat het bewezen verklaarde niet uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
 

Conclusie AG

8. In de tenlastelegging en de bewezenverklaring is het begrip ‘zich wederrechtelijk toe-eigenen’ gebezigd in de betekenis die daaraan in art. 321 Sr toekomt. Van wederrechtelijke toe-eigening is sprake als de verdachte zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een aan een ander toebehorend goed. De enkele omstandigheid dat de verdachte een gehuurd/geleased of geleend goed niet heeft teruggebracht of de verschuldigde geldsommen niet heeft betaald (en niet heeft gereageerd op aanmaningen daartoe), is evenwel niet voldoende voor het bewijs van wederrechtelijke toe-eigening.

9. Het middel behelst onder meer de klacht dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte zich het gehuurde wederrechtelijk heeft toegeëigend. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de verschuldigde geldsom niet heeft betaald en dat hij de gehuurde steigermaterialen niet heeft teruggebracht na afloop van de overeengekomen periode. Voor het bewijs van wederrechtelijke toe-eigening is echter meer vereist, bijvoorbeeld de vaststelling dat de desbetreffende goederen door de verdachte in de bewezen verklaarde periode daadwerkelijk zijn gebruikt. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte volgt dat de goederen op 19 juni 2012 zijn gehuurd en in de nacht van 19 op 20 juni 2012 zijn gestolen (bewijsmiddel 4). Het oordeel dat de verdachte zich de goederen weken nadien – te weten in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 8 augustus 2012 - wederrechtelijk heeft toegeëigend, is in het licht van de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte niet begrijpelijk.

10. Ik heb mij nog afgevraagd of het hof de verklaring van de verdachte over de diefstal als kennelijk leugenachtig heeft aangemerkt en die leugenachtigheid redengevend heeft geacht voor het bewijs van de wederrechtelijke toe-eigening. Het hof heeft zulks niet uitdrukkelijk overwogen. Ook overigens bevat de bestreden uitspraak geen grond voor een bevestigende beantwoording van de gestelde vraag. Het hof heeft in de hiervoor onder 6 geciteerde overwegingen juist in het midden gelaten of sprake is geweest van diefstal van de steigermaterialen. Het hof heeft immers overwogen dat de verdachte niet bereid was de steigermaterialen vanaf het moment dat het huurcontract afliep tot aan zijn aanhouding aan de eigenaar te retourneren, “noch de schade te vergoeden die ten gevolge van de door de verdachte gestelde diefstal was ontstaan”. Het heeft in dit verband voorts overwogen dat de verdachte geen aangifte van de beweerde diefstal heeft gedaan, dat de verdachte op geen enkel moment duidelijk heeft gemaakt waarom hij dat heeft nagelaten en dat hij in gebreke is gebleven ten opzichte van de verhuurder, zonder dat hiervoor een valide excuus door hem is aangevoerd of anderszins is gebleken. Zelfs als hierin zou moeten worden gelezen dat het hof de verklaring van de verdachte niet aannemelijk heeft bevonden, betekent dat nog niet dat het hof deze verklaring als kennelijk leugenachtig heeft aangemerkt.

11. Uit de bewijsvoering kan aldus niet worden afgeleid dat de verdachte zich diverse steigermaterialen wederrechtelijk heeft toegeëigend. Het voorafgaande betekent dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet voldoende met redenen is omkleed, dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven en dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft.

12. Het middel slaagt.

 

Lees hier de volledige conclusie.

 

Print Friendly and PDF ^