Evaluatie Wet OM-afdoening
/In opdracht van het WODC is de Wet OM-afdoening geëvalueerd door onderzoekers van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam. In lijn met de beleidstheorie zijn doelmatigheidsvoordelen bereikt door een strafbeschikking uit te vaardigen in zogenaamde bulkzaken waarbij een geldboete werd opgelegd die bij nietbetaling zonder tussenkomst van de rechter kan worden geëxecuteerd. De hieraan ten grondslag liggende vooronderstellingen blijken echter niet allemaal te kloppen. Conform de verwachtingen van de Wet OM-afdoening blijkt uit de analyse van registratiegegevens weliswaar dat er aanzienlijk minder vaak gedagvaard wordt dan ten tijde van de transactiepraktijk, maar de vraag is waardoor dat komt. Uit die analyse blijkt namelijk ook dat in 2014 veel minder strafbeschikkingen zijn uitgevaardigd dan transacties in 2008. De veronderstelling dat het aantal verzetszaken gering zou zijn, is niet bewaarheid. In de praktijk van 2014 bedroeg het verzetspercentage bij politiestrafbeschikkingen 11%, bij OM-strafbeschikkingen 15% en bij bestuurlijke strafbeschikkingen zelfs 29%. Ook de veronderstelling dat de inning van de niet-betaalde geldboete minder problematisch zou zijn dan bij de niet-betaalde transactie, blijkt niet te kloppen; in 36% van de OM-strafbeschikkingen en 23% van de politiestrafbeschikkingen mislukte de tenuitvoerlegging. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het dwangmiddel gijzeling, dat was bedoeld om de weigerachtige, maar financieel wel draagkrachtige, verdachte tot daadwerkelijke betaling aan te zetten, niet of nauwelijks wordt ingezet. Waarschijnlijker is echter dat de ontwikkelingen naar meer maatschappelijk verantwoord incasseren en meer maatwerk nog onvoldoende tot wasdom zijn gekomen (de bestaande mogelijkheid om gedragsaanwijzingen te geven, wordt nog nauwelijks gebruikt). Bovendien zou het creëren van een voorwaardelijke sanctiemodaliteit tot hogere slagingspercentages en tot lagere aantallen verzet en mislukte executie kunnen leiden. Tot slot is ook de verwachting dat driekwart van de strafbeschikkingen zal worden voldaan, niet uitgekomen. In de praktijk bleek dit in 2014 uit te komen op 61%.
De juridische grondslag van de strafbeschikking is versterkt ten opzichte van de transactie. Door schuld vast te stellen volgens een procedure die in de wet is neergelegd en – afhankelijk van de aard van de sanctie – de verplichting tot het horen van de verdachte en de mogelijkheid van rechtsbijstand, wordt meer rechtsbescherming geboden dan bij de transactie. Met de strafbeschikking is daadwerkelijk meer capaciteit beschikbaar gekomen bij de zittende magistratuur voor het afhandelen van zaken die daarvoor meer in aanmerking komen. De overgebleven zaken hebben echter wel meer om het lijf. De meeste verdachten die verzet hebben gedaan, verschijnen ter terechtzitting en hebben bovendien een verhaal. Daarmee wordt een belangrijke doelstelling van de wet gerealiseerd; de schaarse zittingscapaciteit wordt besteed aan zaken die daartoe aanleiding geven omdat er kennelijk een verschil van opvatting bestaat tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte.
De Wet OM-afdoening maakt het mogelijk om in een strafrechtelijk kader buiten de rechter
om straffen op te leggen door het uitvaardigen van een strafbeschikking. De wet is vanaf 1
februari 2008 gefaseerd ingevoerd, te beginnen met de strafbeschikking uitgevaardigd door
de officier van justitie (art. 257a Sv). In 2010 kwam daar de politiestrafbeschikking bij (art.
257b Sv) en in 2012 ook de bestuurlijke strafbeschikking (art. 257ba Sv).
Documtenten
Evaluatie Wet OM afdoening samenvatting
Evaluatie Wet OM afdoening summary
Evaluatie Wet OM afdoening