Grondslagverlating bij bewezenverklaring medeplegen van witwassen en oplichting van andere geldbedragen dan die in de tenlastelegging zijn opgenomen?

Parket bij de Hoge Raad 30 oktober 2018, ECLI:NL:PHR:2018:1207


De verdachte is bij arrest van 10 februari 2017 door het gerechtshof Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-520034-06 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden wegens 1. “medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd”, 3. “medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd” en 4. “als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” en in de zaak met parketnummer 13-845506-10 wegens 1. “opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd”, 2. “opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd” en 3. “ingevolge de belastingwet verplicht zijnde inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken, deze opzettelijk onjuist verstrekken, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

Middel

Bij de bewezenverklaring van hetgeen onder 1 en 3 ten laste is gelegd de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, aangezien de bewezenverklaring telkens betrekking heeft op andere geldbedragen dan de geldbedragen die in de tenlastelegging zijn opgesomd.

Conclusie AG

De steller van het middel stelt zich in de toelichting daarop met verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3694 op het standpunt dat de bewezenverklaring van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten kennelijk betrekking heeft op andere geldbedragen dan waarop de tenlastelegging doelt. Daartoe wijst hij erop dat de in de tenlastelegging van de feiten 1 en 3 vermelde geldbedragen niet zijn opgenomen in de bewezenverklaring en het hof in dit verband voorts heeft overwogen dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Het voorafgaande brengt mee dat het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, aldus de steller van het middel.

In de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3694 was ten laste van de verdachte (samengevat) schuldheling van “goederen” bewezen verklaard. De tenlastelegging hield (onder meer) in dat de verdachte die goederen voorhanden had gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. Daarbij was een nadere specificatie van die goederen in de tenlastelegging opgenomen onder de letters a tot en met k. Het hof had die nader gespecificeerde goederen uit de tenlastelegging gestreept, waardoor de bewezenverklaring van het genusbegrip goederen overbleef. De klacht dat het hof daarmee de grondslag van de tenlastelegging had verlaten, slaagde. Doordat in de bewezenverklaring de in de tenlastelegging opgesomde goederen niet waren opgenomen, terwijl het hof voorts had overwogen dat het meer of anders ten laste gelegde niet was bewezen en de verdachte daarvan moest worden vrijgesproken, had de bewezenverklaring volgens de Hoge Raad kennelijk betrekking op andere goederen dan waarop de tenlastelegging doelde. Het hof had naar het oordeel van de Hoge Raad niet beraadslaagd en beslist op de grondslag van de tenlastelegging.

Van grondslagverlating was geen sprake in HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1732. Aan de verdachte was onder 2, 3, 5 en 7 (cumulatief) ten laste gelegd dat hij – kort gezegd – tezamen en in vereniging met anderen in korte tijd bij verschillende bouwmarkten thermostaten en thermostaatkranen had gestolen. De tenlastelegging was ten aanzien van de vorenbedoelde feiten en de daarin opgenomen goederen telkens op dezelfde wijze ingekleed. Zo hield de tekst van de tenlastelegging van het onder 2 ten laste gelegde onder meer in dat “hij tezamen en in vereniging met anderen (…) heeft weggenomen negen, in elk geval een klokthermosta(a)t(en), in elk geval enig goed, geheel toebehorende aan Karwei (…)”. Het hof had, met vrijspraak van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd, ten aanzien van alle vier feiten telkens bewezen verklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen had weggenomen “enig goed”. De Hoge Raad overwoog dat het hof met deze bewezenverklaringen, in het bijzonder van het onderdeel “enig goed”, geen rechtsregel had geschonden, aangezien de tenlastelegging daartoe de ruimte bood. Daarin was immers, naast de nader omschreven goederen, telkens subsidiair “enig goed” opgenomen. Daaraan voegde de Hoge Raad nog toe dat de tenlastelegging in de zaak die leidde tot het arrest van 8 mei 2012 die ruimte niet bood, doordat uitsluitend een nadere specificatie van goederen was ten laste gelegd.

Ik keer terug naar de voorliggende zaak.

De wijze waarop de tenlastelegging van het onder 3 bewezen verklaarde medeplegen van oplichting is opgesteld laat zich vergelijken met de wijze waarop de tenlastelegging van de bewezen verklaarde feiten in de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2013 was ingekleed. In de voorliggende zaak houdt de tenlastelegging van het onder 3 bewezen verklaarde immers in – kort gezegd – dat de verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met anderen, de rechtspersoon Telfort BV heeft bewogen tot de afgifte van verschillende geldbedragen, waarbij die geldbedragen allereerst concreet zijn omschreven. Voorts is subsidiair (telkens) ten laste gelegd dat sprake was van het bewegen tot afgifte van die concrete geldbedragen, “althans (van) een geldbedrag”. Het voorgaande brengt mee dat het hof ten aanzien van hetgeen aan de verdachte onder 3 ten laste is gelegd met de bewezenverklaring van “geldbedragen”, mede in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1732, geen rechtsregel heeft geschonden. De tenlastelegging biedt daartoe de ruimte doordat daarin, naast de concreet omschreven geldbedragen, steeds subsidiair “althans een geldbedrag” is opgenomen. Van grondslagverlating is geen sprake. In zoverre faalt het middel.

De vraag is of het voorafgaande ook geldt voor de tenlastelegging van het onder 1 bewezen verklaarde. Anders dan in de tenlastelegging van het onder 3 bewezen verklaarde, zijn daarin enkel concrete geldbedragen genoemd, terwijl – om mij overigens onduidelijke redenen - niet eveneens subsidiair ten laste is gelegd “althans (van) een geldbedrag”. Toch meen ik dat het middel niet slaagt. Daartoe wijs ik op het volgende.

Het in hoger beroep onder 1 en 3 aan de verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde stemt overeen met hetgeen aan de verdachte in eerste aanleg ten laste was gelegd en door de rechtbank is bewezen verklaard. De rechtbank overwoog daarover in haar vonnis van 10 oktober 2011, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt:

6.2. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
In het bijzonder wordt nog het volgende overwogen.
Onder feit 1 is ten laste gelegd dat verdachte een vijftal concrete geldbedragen zou hebben witgewassen. Onder 3 worden diezelfde geldbedragen genoemd als de vruchten van de door verdachte gepleegde oplichting. De hoogte van deze geldbedragen is afgeleid uit de door Telfort BV berekende schade die als gevolg van de met de vijf bijbehorende simkaarten gepleegde fraude zou zijn geleden. Deze door Telfort BV geleden schade is echter niet gelijk aan de bedragen die deze rechtspersoon aan de platformhouder heeft afgestaan, en correspondeert dientengevolge evenmin met het bedrag dat uiteindelijk in handen van verdachte is gekomen. De door de provider geleden schade omvat immers meer dan de aan de platformhouder afgestane gelden, en andere partijen zoals de platformhouder Casema en MassXess brengen hun kosten en provisie in mindering op het bedrag dat de nummerhouder (lees: verdachte) uiteindelijk ontvangt.
De rechtbank acht daarom ten aanzien van feit 1 en 3 bewezen dat verdachte ‘geldbedragen’ heeft witgewassen cq. door oplichting Telfort BV heeft bewogen tot afgifte van ‘geldbedragen’. Verdachte is door die verbetering van de tenlastelegging niet in zijn belangen geschaad, omdat duidelijk is wat met de in de tenlastelegging concreet aangeduide geldbedragen was bedoeld en het door de term ‘geldbedragen’ gedekte geldbedrag niet hoger uitvalt dan de in de tenlastelegging genoemde bedragen.”

Het hof heeft geen nadere overweging gewijd aan de uitleg van het onder 1 bewezen verklaarde. In de bestreden uitspraak ligt echter besloten dat het hof de tenlastelegging aldus heeft opgevat dat daarin als impliciet subsidiair onderdeel de generieke omschrijving “althans een geldbedrag / geldbedragen” moet worden gelezen. Die uitleg is niet onverenigbaar met de bewoordingen van de tenlastelegging, waarin immers steeds de term “een geldbedrag” is opgenomen, en moet in cassatie worden geëerbiedigd.

De onderlinge samenhang tussen de bedragen waarop de tenlastelegging onder 1 en 3 doelt, draagt bij aan de begrijpelijkheid van de kennelijke uitleg van de tenlastelegging door het hof. De steller van de tenlastelegging heeft de tenlastelegging in de onderhavige zaak ten aanzien van hetgeen onder 1 en 3 is ten laste gelegd zo ingekleed dat de daarin genoemde geldbedragen overeenkomen. In het onder 3 ten laste gelegde is ervoor gekozen om subsidiair steeds ten laste te leggen dat Telfort BV is bewogen tot de afgifte van “een geldbedrag. Het hof heeft in zijn nadere bewijsoverweging in de zaak met parketnummer 13-520034-06 onder meer overwogen dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte via diverse (rechts-)personen grote inkomsten heeft genoten door met door fraude verkregen telefoonabonnementen veelvuldig en langdurig in te bellen op 090X-betaalnummers, die de verdachte op naam van diverse (rechts)personen heeft doen afsluiten. De kosten van dit telefoonverkeer konden niet op de abonnementhouders worden verhaald, omdat zij voor de telecomproviders niet te achterhalen of insolvent waren, aldus het hof. De hiervoor bedoelde kosten zijn opgenomen in de tenlastelegging van het onder 3 bewezen verklaarde medeplegen van oplichting. De geldbedragen waarin die kosten zijn uitgedrukt zijn voorts onder 1 opgenomen als voorwerp van het ten laste gelegde witwassen.

In hetgeen het hof onder 1 heeft bewezen verklaard ligt als zijn oordeel besloten dat het hof niet de volledige hoogte van de (concreet) ten laste gelegde geldbedragen bewezen heeft verklaard. Daarmee lijkt het hof dezelfde benadering als de rechtbank te hebben gekozen. In die benadering heeft (ook) de bewezenverklaring ter zake van het onder 1 ten laste gelegde geen betrekking op geheel andere geldbedragen dan waarop de tenlastelegging doelt. Het hof heeft in het licht van het voorafgaande de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten.

Daarbij komt het volgende. Door of namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep geen verweer gevoerd ten aanzien van de door de rechtbank toegepaste “verbetering” van het onder 1 ten laste gelegde, terwijl de verdachte in hoger beroep wel is verschenen en zich liet bijstaan door een raadsvrouw. Dat brengt mee dat de lezing van de tenlastelegging waarvan het hof is uitgegaan voor de verdediging niet als een verrassing kan zijn gekomen en de verdachte daardoor niet in zijn verdediging is geschaad.

Het middel faalt.

Lees hier de volledige conclusie.

Print Friendly and PDF ^