Initiatiefwetsvoorstel bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties
/Criminele organisaties zoals motorbendes zouden door de minister voor Rechtsbescherming verboden moeten kunnen worden, vinden de indieners (de Kamerleden Kuiken (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Van Oosten (VVD), Van der Graaf (CU) en Van der Staaij (SGP)) van het Initiatiefwetsvoorstel houdende regels over het bestuursrechtelijk verbieden van organisaties die een cultuur van wetteloosheid creëren, bevorderen of in stand houden (Wet bestuurlijk verbod ondermijnende organisaties).
Nu nog kunnen criminele bendes alleen door de rechter verboden worden. Maar dat proces duurt veel te lang. Een verbod door de minister werkt veel sneller en kan met onmiddellijke ingang in werking treden.
De initiatiefnemers wijzen erop dat de vrijheid van vergadering een Grondwettelijk recht is. Een bestuursrechtelijk verbod mag daarom alleen als dat in het belang is van de openbare orde. Volgens de Kamerleden is dat het geval, omdat de motorbendes zware criminaliteit stimuleren en faciliteren, en daarmee een ‘ernstige bedreiging voor de veiligheid van burgers en voor het openbaar gezag’ vormen.
Zij stellen voor om een bevoegdheid voor de Minister voor Rechtsbescherming te introduceren om organisaties zoals Outlaw Motorcycle Gangs (OMG’s) te verbieden als dat noodzakelijk is in het belang van de openbare orde in de zin van artikel 8 van de Grondwet. Dit verbodsbevoegdheid dient als aanvulling op de bestaande regeling in het Burgerlijk Wetboek (BW).
Een bestuurlijk verbod heeft krachtens het bestuursrecht in beginsel onmiddellijke werking en leidt daarmee sneller tot een strafrechtelijk handhaafbaar verbod van organisaties die de samenleving ondermijnen door het stimuleren en faciliteren van zware criminaliteit. Om het verbod verder toe te snijden op dergelijke organisaties stellen zij voor om, anders dan in de bestaande civielrechtelijke regeling van Boek 2 BW:
1. het verbod niet te beperken tot rechtspersonen maar dezelfde reikwijdte te geven als Boek 10 BW doet voor buitenlandse corporaties;
2. in de wet regels op te nemen over het toerekenen van gedragingen aan de organisatie;
3. in de wet expliciet te bepalen dat politieke partijen, kerkgenootschappen en vakbonden niet bestuursrechtelijk verboden kunnen worden;
4. voorlopige hechtenis mogelijk te maken bij verdenking van strafbare voortzetting van de werkzaamheid van de verboden organisatie, en daarmee ook het gebruik van bijzondere opsporingsbevoegdheden, zoals observatie met technische middelen;
5. het strafmaximum voor strafbare voortzetting te verhogen.