Meineed & Eisen art. 207 Sr: Volgt uit het PV van getuigenverhoor dat verdachte als getuige onder ede een verklaring heeft afgelegd?
/Parket bij de Hoge Raad 12 juni 2018, ECLI:NL:PHR:2018:610
Het gerechtshof Den Haag heeft verdachte op 3 maart 2017 voor: in de gevallen, waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Het hof heeft bewezenverklaard dat:
"zij op 8 juni 2015 te Rotterdam bij de Rechter-Commissaris (tijdens een verhoor van haar, verdachte als getuige in de strafzaak tegen betrokkene 1), zijnde een geval waarin een wettelijk voorschrift de verklaring onder ede vordert mondeling en persoonlijk opzettelijk de volgende valse verklaring(en) onder ede heeft afgelegd:
"U vraagt of ik betrokkene 1 ken. Ik heb die naam pas leren kennen toen ik op het politiebureau kwam. Ik heb hem dus voor de eerste keer gehoord na de dag waarop ik thuiskwam en tot mijn grote schrik zag dat het huis een ravage was."
en
"Het is ook niet zo dat ik achteraf heb begrepen wie betrokkene 1 was. Ik had die persoon tevoren nooit gezien."
en
"U vraagt mij of ik betrokkene 1 kende als het ex-vriendje van mijn dochter. Nee, ik kende betrokkene 1 niet"
en
"U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik betrokkene 1 oppervlakkig kende en dat ik hem wel eens tegen kwam op de markt en dat hij één van degenen was die in mijn woning een kamer huurde. Betrokkene 1 kende ik niet"."
Verdachte is zelf niet ter terechtzitting van het hof verschenen. Wel was aanwezig een bepaaldelijk gevolmachtigd advocaat die erop heeft gewezen dat uit het proces-verbaal van getuigenverhoor niet kan blijken dat is vastgelegd dat de getuige de eed of belofte heeft afgelegd.
Het hof heeft in het bestreden arrest dienaangaande het volgende overwogen:
“Op 20 januari 2012 is het strafrechtelijk onderzoek ‘Lombok’ gestart, op die datum is de door de verdachte gehuurde woning aan de a-straat 1 te Dordrecht betreden. In het kader van dat onderzoek werden 2 mannen, betrokkene 2 en betrokkene 1 (hierna: betrokkene 1) verdacht van het voorhanden hebben, verpakken en verhandelen van verdovende middelen in die woning.
De verdachte is aanvankelijk ook vervolgd voor deze zaak, maar is door de rechtbank vrijgesproken.
De verdachte is vervolgens op 8 juni 2015 onder ede als getuige bij de RC gehoord in de strafzaak tegen betrokkene 1.
Uit het – door de rechter-commissaris en de griffier getekende – proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 juni 2015 (onderaan p. 3) blijkt voldoende dat verdachte als getuige was beëdigd. Dat zij vervolgens geweigerd heeft de verklaring te ondertekenen, doet daar niet aan af.”
Middel
Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat uit het proces-verbaal van getuigenverhoor voldoende blijkt dat de verdachte als getuige is beëdigd omdat niet uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat verdachte de door de wet gevorderde eed of belofte op de bij de wet voorgeschreven wijze heeft afgelegd.
Conclusie AG
3.4. De strafrechter zal zelfstandig moet onderzoeken of de verklaring onder ede is afgelegd, hetgeen wil zeggen dat is voldaan aan de voorschriften van de Eedswet. Dat zal doorgaans kunnen blijken uit het proces-verbaal waarin de verklaring die onder ede is afgelegd is opgenomen. Voldoende is dat in dat proces-verbaal is vermeld dat betrokkene de door de wet gevorderde eed op de bij de wet voorgeschreven wijze heeft afgelegd. Dat kan echter ook uit de inhoud van andere bewijsmiddelen worden vastgesteld.1 De strafrechter kan een beschikking van de civiele rechter, waarin is opgenomen "als verklaring van M.J.B als getuige op 24 november 2005 (belofte)" aldus uitleggen dat de in die beschikking vermelde verklaring door de verdachte is afgelegd nadat hij op de bij de wet voorgeschreven wijze voorafgaand aan het getuigenverhoor in handen van de civiele rechter de belofte heeft afgelegd de waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen. Die uitleg is volgens de Hoge Raad niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat door of namens verdachte in feitelijke aanleg niet is aangevoerd dat de belofte niet op de bij wet voorgeschreven wijze is afgelegd terwijl het proces-verbaal van verhoor van de verdachte als getuige ook inhoudt dat de verdachte voorafgaand aan dat verhoor de belofte heeft afgelegd dat hij als getuige de waarheid zal spreken tijdens het verhoor.2
3.5. In de onderhavige zaak is in feitelijke aanleg wel betwist dat de getuige de eed of belofte heeft afgelegd. Bewijsmiddel 1 bevat het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 8 juni 2015 dat de verklaring van verdachte als getuige weergeeft en waarin als onderdeel van haar verklaring is te lezen:
“U houdt mij voor dat ik nu een andere verklaring afleg dan dat ik bij de politie heb gedaan en dat u om die reden op verzoek van de officier van justitie mij zult beëdigen. Ik heb op uw verzoek zojuist de belofte afgelegd. Mijn verklaring is mij nogmaals voorgelezen door de griffier en ik zeg u dat deze verklaring klopt.”
De zinsnede in de bewezenverklaring "dat zij (...) opzettelijk de volgende valse verklaring(en) onder ede heeft afgelegd" zal als een verwijzing naar de eisen van artikel 207 Sr moeten worden opgevat. De mededeling van de verdachte dat zij op verzoek van de rechter-commissaris zojuist de belofte heeft afgelegd is naar mijn oordeel onvoldoende om aan te kunnen nemen dat aan alle eisen van het eerste lid van artikel 207 Sr is voldaan.
Het middel slaagt.
Lees hier de volledige conclusie.