Ondervragen staat vrij?
/De scriptie van Justus Reisinger Art. 6 (3)(d) EVRM: ondervragen staat vrij? Een evaluatie van het waarborgen van de verdedigingsrechten in het geval van beperkingen op het ondervragingsrecht ex art. 6 lid 3 sub d EVRM, ten aanzien van belastende getuigen, in het Nederlandse strafproces handelt over art. 6 lid 3 sub d EVRM dat de verdachte – onder andere – het recht geeft om hem belastende getuigen zelf te kunnen ondervragen.
Het belang hiervan is te vinden in enerzijds het bevorderen van een betrouwbare waarheidsvinding in het strafproces en anderzijds in de beginselen van een eerlijk proces voor de verdachte. Sinds de uitspraak van het EHRM in de zaak Al-Khawaja & Tahery is er een nieuwe lijn te ontdekken in de manier waarop het ondervragingsrecht in Straatsburg wordt uitgelegd. In de daaropvolgende jurisprudentie van het EHRM wordt deze nieuwe lijn nader ingekleurd. Hierin wordt duidelijk dat de aanwezigheid van compenserende factoren een belangrijke plaats is gaan innemen. Enkel op die manier kan een schending van art. 6 lid 3 sub d EVRM worden voorkomen als een effectieve ondervragingsgelegenheid voor de verdediging ontbreekt, aldus het EHRM. De Hoge Raad heeft in zijn ‘grenzen getuigenbewijs’-jurisprudentie echter andere maatstaven aangelegd. In de scriptie wordt geconcludeerd dat deze maatstaven zich niet (meer) laten verenigen met het beslissingsmodel van het EHRM. Voornamelijk omwille van het belang dat het ondervragingsrecht vertegenwoordigt, zal de Hoge Raad het EHRM moeten volgen en zijn ‘grenzen getuigenbewijs’-jurisprudentie bij moeten stellen. In een recent arrest lijkt de Hoge Raad dit gedaan te hebben.
Lees hier de scriptie.