Raad voor de rechtspraak: balans Wetboek van Strafvordering moet goed zijn

De Raad voor de rechtspraak is van mening dat er belangrijke stappen zijn gezet in de richting vaneen modern Wetboek van Strafvordering.  Wel waarschuwt de Raad ervoor niet te veel tot in detail te willen regelen. Ook dreigen goed functionerende juridische kaders te worden vervangen door nieuwe regelingen waarvan het maar de vraag is of die beter zijn dan de huidige. Voorbeelden hiervan zijn de nieuwe regeling van de criteria voor de toepassing van bevoegdheden en de nieuwe vrijheidsbeperkende maatregel als alternatief voor de huidige schorsing van de voorlopige hechtenis.

Dat blijkt uit het wetgevingsadvies (79 pagina’s) van de Raad voor de rechtspraak dat gaat over de eerste 2 boeken van het nieuwe wetboek. Het nieuwe Wetboek van Strafvordering bestaat straks uit 8 boeken, die in 4 wetgevingsrondes worden behandeld. De boeken waarover nu advies is uitgebracht, gaan over 'strafvordering in het algemeen' en 'het opsporingsonderzoek'. In het Wetboek van Strafvordering staan alle regels waaraan politie, Openbaar Ministerie, de rechter en andere partijen in het strafproces zich moeten houden. 

Goede balans

In de wet moet een goede balans worden gevonden tussen enerzijds een heldere regeling van bevoegdheden, verantwoordelijkheden en instrumenten, en anderzijds voldoende flexibiliteit en ruimte voor de spelers in het strafproces. Ook is het van groot belang de rechtsbescherming van burgers daarin te verankeren: de overheid is immers gebonden aan regels bij het opsporen van strafbare feiten.

De Raad vindt dat de balans in de eerste 2 wetboeken ‘te veel uitslaat richting detailregelingen’ en dat op onderdelen onnodig wordt afgeweken van bestaande juridische kaders. Wijzigingen van juridische kaders dienen naar mening van de Raad alleen te worden aangebracht als dit noodzakelijk is en als dit leidt tot verbetering. 

Positieve punten

Positief is de Raad voor de rechtspraak over het uitgangspunt in het nieuwe wetboek dat strafzaken zoveel mogelijk in het vooronderzoek gereed worden gemaakt voor een inhoudelijke behandeling in de rechtszaal. Dit komt de snelheid, efficiency en de kwaliteit van strafzaken ten goede, is de verwachting.  Het moet niet pas in de rechtszaal blijken dat er nog getuigen moeten worden gehoord of ander onderzoek nodig is.

Ook positief is de Raad over het feit dat de organisaties die werkzaam zijn in de strafrechtspleging volop worden betrokken bij de totstandkoming van het nieuwe Wetboek van Strafvordering.

Een derde positief punt is dat in het nieuwe Wetboek van Strafvordering doelstellingen en rechtsbeginselen duidelijk zijn opgenomen. Dan gaat het onder meer om de rechten die burgers hebben, zoals recht op rechtsbijstand en het recht op tijdig kennis kunnen nemen van de beschuldiging aan hun adres en de processtukken. In het huidige Wetboek van Strafvordering, dat dateert uit 1926 en in de loop der tijd is gewijzigd en aangevuld, ontbreekt een dergelijk samenhangend kader.     

Te gedetailleerd

De Raad benadrukt dat voorkomen moet worden dat een te grote gedetailleerdheid van een regeling de rechter te weinig armslag biedt om op een concrete zaak toegesneden beslissingen te kunnen nemen. De Raad wijst op de nieuwe regeling inbeslagneming onder professioneel verschoningsgerechtigden (dat zijn mensen met een beroepsgeheim, zoals een advocaat, notaris of arts). De Raad is het op zich eens met de strekking van deze regeling, waarin de rechter-commissaris een belangrijke rol krijgt. De Raad wijst er echter op dat de manier waarop die wordt vormgegeven in omvangrijke en specialistische onderzoeken niet goed uitvoerbaar is. Zo kan volgens het voorstel de rechter-commissaris zich alleen laten bijstaan door medewerkers van zijn kabinet. De Raad pleit ervoor om de mogelijkheid te creëren dat de rechter-commissaris zich (onder voorwaarden) ook kan laten bijstaan door een opsporingsambtenaar. 

Systeemwijzigingen

De Raad voor de rechtspraak is van mening dat op sommige onderdelen een ingrijpende systeemwijziging wordt voorgesteld, terwijl dat niet hoeft en het voorgestelde geen verbetering is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de wijzigingen die worden voorgesteld op het gebied van voorlopige hechtenis (de periode die mensen vast zitten in afwachting van de rechtszaak). Het huidige systeem werkt goed (dat blijkt ook uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel), daarom vraagt de Raad zich af waarom een stelselwijziging wordt voorgesteld. Zo kan voorlopige hechtenis volgens het nieuwe wetboek niet meer worden geschorst. Hiervoor komt de nieuwe vrijheidsbeperkende maatregel in de plaats. De Raad adviseert in ieder geval de mogelijkheid tot schorsing van de voorlopige hechtenismet voorwaarden (bijvoorbeeld een contact- of locatieverbod of de verplichting tot behandeling) te handhaven, omdat die schorsing in de praktijk bij verdachten als ‘een stok achter de deur’ werkt.     

De wijzigingen die worden voorgesteld op het gebied van voorlopige hechtenis en andere bevoegdheden leiden niet tot de daarmee beoogde vereenvoudiging maar maken het systeem juist ingewikkelder, vindt de Raad. Nu geldt er 1 criterium voor voorlopige hechtenis, met daarop een aantal uitzonderingen. Andere bevoegdheden zijn daaraan gekoppeld. In plaats daarvan wordt nu gekozen voor 6 criteria (verdenking van een strafbaar feit, van een misdrijf, van een misdrijfwaarop 1, 2, 4 resp. 8 jaar gevangenisstraf staat). Dit betekent dat telkens moet worden nagegaan welk criterium van toepassing is, welk strafmaximum daarvoor geldt en of sprake is van de andere genoemde omstandigheden om te kunnen bepalen of de betreffende bevoegdheid kan worden uitgeoefend. De huidige praktijk is veel overzichtelijker, aldus de Raad, die bang is dat de voorgestelde wijzigingen bureaucratie in de hand werkt.  

Landelijke bevoegdheid officier van justitie

De Raad voor de rechtspraak heeft ook grote aarzelingen bij de landelijke bevoegdheid die de officier van justitie volgens het nieuwe wetboek krijgt. Nu is hij nog 'verbonden' aan een rechtbank, in de nieuwe situatie kan de officier van justitie binnen zekere grenzen zelf kiezen waar hij een zaak aanbrengt. Naast praktische bezwaren, heeft de Rechtspraak ook principiële opmerkingen: niet een willekeurige keuze, maar fundamentele rechtsbeginselen als onafhankelijkheid en onpartijdigheid, integriteit en professionaliteit moeten leidend zijn bij de bepaling welk gerecht een zaak behandelt. 

Tijdpad te krap

Zorgen zijn er verder bij de Raad voor de rechtspraak nog steeds over het krappe tijdpad dat is gekozen. Eerder wees de Raad hier ook al op. Bij een zo omvangrijke operatie als deze moet zorgvuldigheid boven snelheid gaan. Het tempo nu is te hoog om een zorgvuldig wetgevingsproces mogelijk te maken. De Raad adviseert de minister van Veiligheid en Justitie, verantwoordelijk voor het wetgevingsproces, daarom meer tijd te nemen. Dan kunnen onder meer langere adviestermijnen in acht worden genomen.

 

Bron: de Rechtspraak

 

 

 

Print Friendly and PDF ^