Raad voor de Rechtspraak: ‘Uitbreiding mogelijkheden bestrijding financieel-economische delicten beter doordenken’

Een wetsvoorstel dat de bestrijding van financieel-economische criminaliteit moet verbeteren, vraagt om betere doordenking en nadere onderbouwing. Dat stelt de Raad voor de rechtspraak in zijn advies aan minister Opstelten van Veiligheid en Justitie. Vooral over het wijzigen van de procedure om stukken in beslag te nemen die mogelijk vallen onder het verschoningsrecht van beroepsbeoefenaren met een geheimhoudingsplicht, zoals advocaten en notarissen, moet beter worden nagedacht.

Hogere straffen

De minister wil de mogelijkheden om fraude, omkoping, corruptie en witwassen tegen te gaan ingrijpend verruimen. Het is volgens de minister aantrekkelijk om dergelijke delicten te plegen doordat de opbrengsten hoog zijn en de strafbedreiging relatief laag is. Het wetsvoorstel beoogt dit aan te scherpen, onder meer met verruimde delictsomschrijvingen en hogere straffen. De maximumstraf voor het opzettelijk witwassen van geld wordt met dit wetsvoorstel verhoogd van vier naar zes jaar, en indien hiervan een gewoonte wordt gemaakt van zes naar acht jaar gevangenisstraf. De maximumstraf voor het profiteren van witgewassen geld verdubbelt van één naar twee jaar.

Afwijkende voorstellen

Sommige voorstellen wijken sterk af van het bestaande stelsel. Zo krijgt de rechter de mogelijkheid om aan bedrijven een boete op te leggen die hoger ligt dan het wettelijke maximum, door de introductie van een ‘flexibel boeteplafond’: tien procent van de jaaromzet. En om opsporing en vervolging vlotter te laten verlopen, wordt het makkelijker om stukken van ‘geheimhouders’ in beslag te nemen, door de rechter-commissaris de mogelijkheid te bieden dergelijke stukken zelf in te zien en door de mogelijkheid van cassatieberoep af te schaffen.

Ontbrekende onderbouwing

De Raad constateert dat de voorgestelde wijzigingen worden beargumenteerd met de stelling dat de combinatie van hoge winsten en lage strafbedreiging het plegen van deze delicten aantrekkelijk maakt, en dat onderbouwing van deze stelling ontbreekt. De toelichting bij het wetsvoorstel gaat bijvoorbeeld niet in op de vraag hoe hoog (of laag) de huidige straffen zijn, de vraag of hogere straffen afschrikwekkender werken en op de rol die de pakkans daarbij speelt. Voor een goed begrip van het wetsvoorstel is zo’n onderbouwing wel nodig, vindt de Raad, zeker gezien het ingrijpende karakter van sommige voorstellen.

Maatschappelijk belang

De Raad vindt onder meer het voorstel om inbeslagneming van stukken die mogelijk vallen onder het verschoningsrecht van geheimhouders te vergemakkelijken, onvoldoende doordacht. Het voorstel lijkt vooral ingegeven vanuit het belang van de opsporing, op het achterliggende maatschappelijke belang van het verschoningsrecht wordt niet ingegaan. Het voorstel is verder onvoldoende concreet vormgegeven. Dat neemt niet weg dat de Raad er op zichzelf wel voorstander van is dat een zo belangrijk en principieel onderwerp als de inbeslagneming van geheimhouderstukken een heldere wettelijke basis krijgt, en dat de rechter-commissaris bevoegdheid krijgt om ze in bepaalde gevallen in te zien. In de huidige praktijk doen zich namelijk enkele knelpunten door.

Verschoningsrecht

Geheimhouders als advocaten en notarissen hebben verschoningsrecht: zij hoeven in een strafprocedure in beginsel niet te verklaren over feiten die ze als geheimhouder te weten zijn gekomen. Als politie en openbaar ministerie stukken willen inzien die mogelijk onder hun beroepsgeheim vallen, volgt een strikte procedure waarbij de geheimhouding doorgaans zwaarder weegt dan waarheidsvinding. Verklaart een geheimhouder tegenover de rechter-commissaris dat bepaalde stukken onder zijn beroepsgeheim vallen en geen verband houden met strafbare feiten, dan wordt dat in beginsel gerespecteerd. De rechter-commissaris is dus afhankelijk van zijn medewerking. Dat kan een probleem zijn, vooral als de geheimhouder zelf verdachte is. Inzagemogelijkheid voor de rechter-commissaris zou daarvoor een oplossing kunnen bieden.

Adequate rechtsgang

Als de rechter-commissaris besluit dat dergelijke stukken in beslag kunnen worden genomen, dan worden die in de huidige praktijk verzegeld bewaard in afwachting van de uitkomst van een eventuele beklag- en cassatieprocedure. Dat kan meer dan een jaar duren. De minister wil dit versnellen, door de mogelijkheid dat de geheimhouder in cassatie gaat bij de Hoge Raad af te schaffen. De Raad voor de rechtspraak vindt echter dat bij zo’n belangrijk en principieel onderwerp een adequate rechtsgang geboden is. Cassatie bij de Hoge Raad moet mogelijk blijven, zij het wellicht in aangepaste vorm.

Commissie

Het is daarom volgens de Raad beter dit onderdeel uit het wetsontwerp te halen en een commissie in te stellen die met een ‘concreet, afgewogen en goed onderbouwd voorstel komt, waarin onder meer is voorzien in een adequate rechtsgang’.

Klik hier voor het advies van de Raad ten aanzien van het concept-wetsvoorstel verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit.

Print Friendly and PDF ^