Regeringsinzet inzake Brighton Verklaring: margin of appreciation doctrine
/Teeven antwoord hierop - mede namens zijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken en in aanvulling op zijn eerdere brief aan de Tweede Kamer van 11 mei 2012 terzake - volgt.
"De regering heeft, onmiddellijk na aanname van de motie-Franken c.s. (Kamerstukken I 2011/12, 32 735, C), in de onderhandelingen in het Comité van Ministers van de Raad van Europa over de Verklaring van Brighton het standpunt uitgedragen dat de verklaring geen invloed diende te hebben op de reikwijdte van de margin of appreciation in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Daarbij droeg de regering het standpunt uit dat het belang van de doctrine van de margin of appreciation en het beginsel van subsidiariteit mocht worden opgenomen in de Verklaring zelf, doch niet mocht worden gecodificeerd in de tekst van het EVRM.
Begin april werd in het Comité van Ministers nog intensief onderhandeld over diverse onderdelen van de Verklaring, onder andere over paragraaf 12 sub b (de passage over de margin of appreciation en het beginsel van subsidiariteit). Ook andere – voor Nederland wezenlijke – onderdelen van de Verklaring waren nog onderwerp van discussie. Zo kan worden gewezen op paragraaf 12 sub d inzake advisory opinions en op Hoofdstuk F inzake de naleving van einduitspraken van het Hof.
Omstreeks 10 april 2012 werd duidelijk dat Nederland één van de weinige overgebleven landen was die een compromistekst inzake paragraaf 12 sub b van de Verklaring blokkeerden. De regering achtte het niet in het onderhandelingsbelang van Nederland om op dit punt een onconstructieve houding aan te nemen. Bijgevolg is de op 20 april 2012 aangenomen compromistekst tot stand gekomen, waarin het belang van het beginsel van subsidiariteit en de doctrine van de margin of appreciation wordt verankerd in de preambule van het EVRM. De regering meent dat daarbij is gehandeld in de geest van het debat op 13 maart jongstleden met uw Kamer en meer in het bijzonder met de door uw Kamer aangenomen motie-Franken c.s. In dat kader merk ik het volgende op. De verwijzing naar de margin of appreciation en het beginsel van subsidiariteit zal niet langer worden opgenomen in de artikelen van het EVRM, zoals in eerdere versies van de Verklaring nog werd voorgestaan, maar in de preambule van het Verdrag. Volkenrechtelijk staat buiten kijf dat de preambule een integraal onderdeel vormt van een verdrag.
Toch hecht de regering waarde aan de positionering van de verwijzing in de preambule. De preambule bij een verdrag is immers bij uitstek de plek waar de aan het verdrag ten grondslag liggende algemene uitgangsbeginselen worden opgenomen. Hiervan is in casu ontegenzeggelijk sprake. Het subsidiariteitsbeginsel is ook nu, zij het impliciet, stevig verankerd op diverse plekken in het EVRM, met name in de artikelen 1, 13 en 35, als een algemeen uitgangspunt. De doctrine van de margin of appreciation is door het Hof zelf ontwikkeld en geldt ook nu reeds als een algemeen uitgangspunt in zijn jurisprudentie. Een verwijzing naar het (algemeen onderkende) belang van deze doctrine en dit beginsel is derhalve volstrekt legitiem op een voor algemene uitgangsbeginselen bestemde plek van een verdrag, te weten de preambule. Ook tijdens het debat met uw Kamer op 13 maart 2012 werd het belang van deze doctrine respectievelijk dit beginsel door niemand bestreden. Waar het om ging in het Kamerdebat en in de aangenomen motie-Franken c.s. was dat de regering zich niet zou inzetten om meer ruimte te bepleiten voor de margin of appreciation van verdragspartijen bij de invulling van de normen van het EVRM. Die wens onderschrijft de regering volledig en om die reden heeft zij de motie omarmd.
De huidige tekst van de Verklaring van Brighton maakt duidelijk dat slechts het belang van deze beginselen wordt bevestigd, zonder aan de reikwijdte ervan te tornen. Dit heb ik bevestigd in mijn brief aan uw Kamer van 11 mei jongstleden. En dit standpunt heeft mijn collega van Buitenlandse Zaken uitgedragen tijdens de vergadering van het Comité van Ministers op 23 mei jongstleden bij de formele aanvaarding van de Verklaring. Hierop zal Nederland ook toezien bij de concrete uitwerking van de Verklaring."
Bron: Rijksoverheid