Uitspraak ontnemingszaak Jimmy K.
/Gerechtshof Amsterdam 13 mei 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1884 (Jimmy K.)
De rechtbank heeft in haar vonnis in de ontnemingszaak van 21 december 2012 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 781.715,81 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Tegen dit vonnis heeft de veroordeelde hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 963.227,90 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 963.227,00 en legt de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 339.704,00.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag van € 181.512.09 dat de veroordeelde aan zijn voormalige echtgenote heeft betaald voor haar aandelen in vennootschap veroordeelde in mindering dient te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof volgt de verdediging hierin niet. Naar het oordeel van het hof gaat het hier om een uitgave in de bestedingssfeer (al dan niet uit reeds verkregen wederrechtelijk voordeel) en is deze uitgave in ieder geval niet aan te merken als directe kosten die in mindering moeten worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Immers, de verkrijging van het minderheidsbelang was niet noodzakelijk voor en stond ook anderszins niet in relatie tot het verkrijgen van het wederrechtelijk voordeel.
De verdediging heeft verzocht de betalingsverplichting te matigen tot het bedrag dat na de verkoop van de woning in Frankrijk van de veroordeelde, en na afrekening met de mede-eigenaar van die woning, in het vermogen van de veroordeelde valt. De advocaat-generaal heeft zich hiertegen verzet, mede nu er naar haar mening onduidelijkheid bestaat over de afhandeling van het beslag. Het hof overweegt en beslist als volgt.
In zijn conclusie met bijlagen van 22 januari 2016 heeft de raadsman van de veroordeelde gemotiveerd en met stukken onderbouwd aangevoerd dat de veroordeelde niet over een zodanige draagkracht beschikt dat hij aan de volledige betalingsverplichting kan voldoen. Op grond van de in eerste aanleg en hoger beroep overgelegde stukken acht het hof de volgende omstandigheden voldoende aannemelijk geworden. De veroordeelde heeft geen inkomsten uit werk en ontvangt naast huursubsidie en zorgtoeslag, een AOW-uitkering. Op deze uitkering wordt een bedrag voor onbetaald gebleven belastingaanslagen in mindering gebracht, evenals een bestuursrechtelijke premie die het gevolg is van een betalingsachterstand van de zorgverzekering. Voorts is aannemelijk dat de veroordeelde aanvullende zorgkosten heeft en dat sprake is van overige noodzakelijke vaste lasten. Het hof acht aannemelijk dat, zoals de raadsman stelt, de veroordeelde maandelijks niet meer dan enkele tientallen euro’s resteert. Daarbij komt een aanzienlijke schuldenlast, bestaande onder meer uit schulden hij particulieren en een restschuld na de executieverkoop van de woning van de veroordeelde van ruim 240 duizend euro.
Het hof acht op grond van deze omstandigheden aannemelijk geworden dat de veroordeelde thans niet meer beschikt over vermogen van enige betekenis dat voor hem vrijelijk aanwendbaar is. Recent nog (december 2015) is de veroordeelde aangemeld bij het Zorginstituut Nederland als gevolg van een betalingsachterstand met betrekking tot zijn zorgverzekeringspremie, terwijl de overgelegde stukken ook aanwijzingen opleveren dat sprake is geweest van een huurachterstand met betrekking tot de woning van de veroordeelde. Zijn eigen woning is reeds executoriaal verkocht. Daarbij komt dat het gelet op veroordeeldes leeftijd van bijna 71 jaar, en zijn medische situatie, niet aannemelijk is dat de veroordeelde een zodanige verdiencapaciteit heeft dat het hem in de toekomst mogelijk zal worden zijn financiële situatie sterk te verbeteren.
Onder de veroordeelde is conservatoir beslag gelegd. Uit de door de advocaat-generaal overgelegde Ordonnance de restitution van het Cour d’Appel de Agen (Frankrijk) in samenhang met de als productie 2 bij de pleitnota van de raadsman in eerste aanleg overgelegde Compromis de Vente (van de overigens op dat moment nog niet voltooide koop), volgt dat de onder beslag liggende woning in plaats te Frankrijk is verkocht voor een netto bedrag van € 405.048,00. Uit de Ordonnance de restitution blijkt voorts dat 25 procent van dit bedrag (€ 101.262,00) toekomt aan mevrouw betrokkene. Hiervan gaat blijkens haar brief van 24 juni 2014 (bijlage 1 bij de conclusie in hoger beroep van de raadsman) ook de officier van justitie uit. Naar het oordeel van het hof is gelet op het voorgaande voldoende vast komen te staan dat 75 procent van de netto verkoopopbrengst van de woning, zijnde een bedrag van € 303.786,00 aan de veroordeelde toekomt.
Ten aanzien van de verkoopopbrengst van € 11.165,00 van de bij deze verkoop betrokken roerende zaken gaat het hof er vanuit dat dit gelijk tussen betrokkene en de veroordeelde wordt verdeeld, nu niet anders is gesteld.
Blijkens een brief van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie van 30 november 2012 ligt onder de veroordeelde - na de executieverkoop van de woning aan de straat te Amsterdam tegen een verkoopprijs die lager was dan de hypotheekvordering - nog loonbeslag ter hoogte van € 30.336,42. Overige beslagen - op een kapitaalverzekering, een Volkswagen Touareq en de overwaarde op het leasecontract van deze Volkswagen - zijn blijkens deze brief van geen waarde.
Het hof zal de betalingsverplichting vaststellen op de som van de gelden die naar redelijke verwachting in het vermogen van de veroordeelde vallen naar aanleiding van de verkoop van de woning in Frankrijk, en het verbeuren van het conservatoire loonbeslag:
Deel veroordeelde netto verkoopopbrengst woning Frankrijk | € | 303.786,00 |
Deel veroordeelde verkoopopbrengst roerende goederen
(€ 11.165/2) |
€ | 5.582,50 |
Loonbeslag | € | 30.336,42 |
Totaal | € | 339.704,92 |
Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft vastgesteld omtrent de persoonlijke en financiële omstandigheden van de veroordeelde, is naar het oordeel van het hof reeds thans duidelijk dat de draagkracht van de veroordeelde hem nu, noch in de toekomst in staat zal stellen aan een betalingsverplichting te voldoen die dit bedrag te boven gaat.
Lees hier de volledige uitspraak.