Wrakingsverzoek toegewezen: rechter wekt schijn van vooringenomenheid door bij samenvatten camerabeelden (alvorens deze te tonen) de naam van verdachte te noemen
/Rechtbank Noord-Holland 16 april 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:3891
Tijdens de zitting, alwaar verzoeker niet was verschenen, heeft de rechter vermeld verder te gaan met de bewijsmiddelen en zij vroeg in dit kader aan de raadsman of hij de camerabeelden had gezien. Daarop bleek dat de raadsman, ondanks zijn herhaaldelijke verzoek tot het bekijken van de camerabeelden, deze beelden nog niet had kunnen bekijken. Vervolgens heeft de rechter ongevraagd een samenvatting van de beelden gegeven. Daarbij heeft de rechter het volgende meegedeeld: “De beelden zijn afkomstig van een tweetal camera’s. Op de een is te zien dat meneer (verzoeker) binnenkomt en weer weg gaat, tenminste als dat hem is. Je ziet iemand binnenkomen en weer naar buiten gaan.”
Gezien de inhoud van deze woorden en de context daarvan, te weten de mededeling van de rechter om over te gaan op de bewijsmiddelen en het samenvatten van de camerabeelden alvorens deze te tonen, zat de rechter dicht tegen de schuldvraag aan. Door op dat moment de naam van de verdachte te noemen, heeft de rechter de schijn van vooringenomenheid gewekt. De bewoordingen van de rechter hebben de raadsman de indruk gegeven dat de procesmogelijkheden die hem na het bekijken van de camerabeelden ten dienste stonden, zoals bijvoorbeeld het verzoeken om een technisch onderzoek naar de camerabeelden, niet meer met succes door hem zouden kunnen worden benut.
Ter zitting heeft de rechter ter onderbouwing van haar standpunt – samengevat – het volgende toegelicht:
De rechter ging ervan uit dat de raadsman de camerabeelden had bekeken. Daarom was van te voren niet over de noodzakelijkheid gesproken om de beelden ter terechtzitting te tonen. Aangezien de rechter wist dat het twee korte videofragmenten betrof, heeft zij gezegd wat er op de camerabeelden te zien was om duidelijk te maken dat het bekijken van de beelden niet tijdrovend zou zijn, ook ten behoeve van de andere aanwezigen ter zitting. Bovendien antwoordde de raadsman, op vragen van de rechter of hij de beelden ter terechtzitting wilde zien: “als het relevant is”. Hierdoor heeft de rechter zich laten verleiden om iets over de inhoud van de camerabeelden te zeggen. De rechter zou de inhoud van de camerabeelden, achteraf gezien, nu niet meer zo verwoorden. Het zou voldoende zijn om de tijdsduur aan te duiden. Daarbij merkt de rechter op dat zij, na het noemen van de naam van de verdachte, er in één adem achteraan heeft gezegd: “tenminste als dat hem is”. Vervolgens is het onderzoek onderbroken om de benodigde apparatuur te doen aanvoeren.
Beoordeling wrakingskamer
In het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 maart 2014 is over de samenvatting van de camerabeelden door de rechter – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Ik zal u samenvatten wat o.a. op die beelden te zien is. De beelden zijn afkomstig van een tweetal camera’s. Op de een is te zien dat meneer verzoeker binnenkomt en weer weg gaat, tenminste als dat hem is.”
Het wrakingsverzoek stelt de vraag aan de orde of de rechter met haar formulering ten aanzien van de camerabeelden de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het niet onbegrijpelijk of bijzonder is dat de rechter in de context van hetgeen zich ter zitting afspeelde heeft beschreven wat er op de camerabeelden te zien is en daarmee duidelijk heeft willen maken dat het om twee korte videofragmenten gaat. Het noemen van de naam van de verdachte op dat moment impliceert op zich nog niet dat de rechter een vooringenomenheid koestert in die zin dat zij al een definitief oordeel had gevormd over hetgeen zichtbaar is op de camerabeelden. Mede gelet op de toelichting die de rechter ter zitting heeft gegeven, heeft de rechtbank ook zeker niet de indruk dat bij de rechter sprake is geweest van vooringenomenheid.
Dat neemt echter niet weg dat de formulering die de rechter heeft gebezigd zodanig is, dat de bij de raadsman bestaande vrees dat de rechter haar oordeel al had gevormd, objectief gerechtvaardigd was. Het voorbehoud dat de rechter direct daarna heeft gemaakt, door er in één adem achteraan te zeggen “tenminste als dat hem is”, maakt dit niet anders. De rechter had op dat moment reeds de schijn van partijdigheid op zich geladen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking gegrond is en toegewezen dient te worden.
De rechtbank wijst het verzoek tot wraking toe.
Lees hier de volledige uitspraak.