Veroordeling voor schuldwitwassen maar toepassing van 9a Sr: verdachte is door vader gebruikt

Gerechtshof Amsterdam 5 december 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3643

Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte de witgewassen geldbedragen heeft aangewend om er zelf beter van te worden. Hij is door zijn vader gebruikt. Zijn vader is onherroepelijk veroordeeld voor grootschalige beleggingsfraude, die over de ruggen van zijn kinderen en crediteuren wél enkel aan zijn eigen belang heeft gedacht. Om die reden wordt toepassing gegeven aan art. 9a Sr.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat schuldwitwassen ten aanzien van alle onderdelen van de tenlastelegging wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van de onder 1. ten laste gelegde Volkswagen Polo. Van opzetwitwassen en medeplegen dient de Verdachte te worden vrijgesproken.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de Verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om de vereiste wetenschap van de criminele herkomst van de voorwerpen te kunnen vaststellen. Er zijn geen omstandigheden op basis waarvan de Verdachte in de ten laste gelegde periode redelijkerwijs moest vermoeden dat de ten laste gelegde goederen en geldbedragen afkomstig waren van enig misdrijf. De vader van de Verdachte heeft zijn kinderen gebruikt voor eigen gewin. De Verdachte heeft de goederen en geldbedragen op verzoek van zijn vader ontvangen en voor hem onder zich gehouden, zonder de daadwerkelijke achtergrond daarvan of de reden daarvoor te kennen. Hij vertrouwde zijn vader blindelings en heeft nooit stilgestaan bij de mogelijkheid dat de goederen en geldbedragen een criminele herkomst zouden kunnen hebben.

Achtergrond

Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de Naam ‘Monte Titano III’.

In dit onderzoek is door de FIOD onderzocht of de Verdachte en zijn zus, medeverdachte, wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat geldbedragen en goederen die zij in 2015 en 2016 – direct of indirect – van hun vader Naam 1 hebben ontvangen, van enig misdrijf afkomstig zijn en zich aldus hebben schuldig gemaakt aan (schuld)witwassen. Naam 1 is op 28 juni 2019 onherroepelijk veroordeeld voor medeplegen van oplichting van investeerders in onderneming en voor het witwassen van de opbrengsten van die oplichting, waarbij hij gebruik maakte van de vennootschap bedrijf 1 B.V.1

Het hof acht bij de beoordeling de volgende feiten en omstandigheden, ontleend aan de aan dit arrest als bijlage gehechte bewijsmiddelen, van belang.

Medio 2015 is het gezin – vader Naam 1, zijn echtgenote en Verdachte en zijn zus – naar een huurwoning verhuisd, omdat hun koophuis door de bank was verkocht.

naam 1 had geen werk en kon de hypotheek niet meer betalen. In september 2015 heeft de Verdachte op verzoek van zijn vader de huur voor de maand oktober betaald. De Verdachte betaalde ook gas, water, licht en verzekeringen voor het gezin. In die periode heeft de Verdachte om dezelfde reden boodschappen voor het gezin betaald.

Op 10 november 2015 hebben de ouders van de Verdachte de blote eigendom van hun vakantiewoning in Portugal aan de Verdachte en zijn zus geschonken. De ouders behielden het vruchtgebruik van de woning. De waarde van de blote eigendom is bepaald op €254.040,08 en de totale waarde van de woning op €423.400,13.

Op 2 december 2015 heeft de vader van de Verdachte – gebruikmakend van de bankrekening van stichting 1 (stichting 1) – twee auto’s gekocht, een Audi A4 (kenteken 2 1) voor een bedrag van €25.445 en een Volkswagen Polo (kenteken 1) voor een bedrag van €13.095. Twee dagen later is de Audi A4 op Naam van de Verdachte gezet en de Volkswagen Polo op Naam van zijn zus. De reden hiervoor was volgens de Verdachte en zijn zus het – naar het hof begrijpt: naderende – faillissement van Naam 1. De auto’s waren voor Naam 1.

Op 2 mei 2016 heeft bedrijf 1 B.V. aan zowel de Verdachte als zijn zus €21.000 betaald als waarborgsom in verband met de verkoop (aan bedrijf 1 B.V.) van de vakantiewoning in Portugal (10% van de aankoopprijs). Deze verkoop vond plaats op verzoek van vader Naam 1.

Op 17 mei 2016 zijn de ouders van de verdachte, Naam 1 en zijn echtgenote, door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in staat van faillissement verklaard. De Verdachte en zijn zus waren daarmee bekend.

Op 6 juni 2016 heeft bedrijf 1 B.V. in totaal €378.000 overgemaakt naar een Portugese bankrekening op Naam van Naam 2, gelijk aan de resterende 90% van de aankoopprijs van de vakantiewoning in Portugal.

Op 28 juni 2016 hebben de Verdachte en zijn zus de vakantiewoning aan bedrijf 1 B.V. verkocht en geleverd.

Op 4 juli 2016 hebben de Verdachte en zijn zus ieder €126.627,64 van genoemde Portugese bankrekening ontvangen in verband met de verkoop van voornoemde vakantiewoning.

Op 19 respectievelijk 18 juli 2016 hebben de Verdachte en zijn zus op verzoek van hun vader ieder €125.000 overgemaakt naar de bankrekening van stichting 2 (stichting 2) onder vermelding van “obligatie 5”.

Op 9 september 2016 heeft de enig aandeelhouder en bestuurder van bedrijf 1 B.V., Naam 3, in totaal €110.000 overgemaakt naar zijn privérekening.

Op 30 september 2016 hebben de Verdachte en zijn zus ieder 50% van de aandelen in bedrijf 1 B.V. geleverd gekregen. Zij werden beiden ingeschreven als bestuurder van de vennootschap, die op hun privéadres kwam te staan. Dit alles vond plaats op verzoek van vader Naam 1. Verdachte en zijn zus hebben geen werkzaamheden voor de vennootschap verricht.

Op 6 december 2016 heeft bedrijf 1 B.V. een hypothecaire lening gesloten van €500.000 met Naam 4. De Verdachte heeft hiervoor bij de notaris getekend namens bedrijf 1 B.V.

Op 8 en 12 december 2016 heeft bedrijf 1 B.V. in totaal €200.000 overgemaakt naar een bankrekening van de Verdachte (eindigend op - nummer 1), met als omschrijving “parkeren”. Dit parkeren gebeurde op verzoek van vader Naam 1. De Verdachte heeft vervolgens in totaal €195.000 overgemaakt naar een andere bankrekening van Verdachte (eindigend op - nummer 2) en €5.000 naar weer een andere bankrekening van de Verdachte (eindigend op - nummer 3). Daarna, op 24 januari 2017, heeft hij €150.000 teruggestort op zijn bankrekening eindigend op - nummer 1 en dat bedrag weer overgemaakt naar opnieuw een andere bankrekening van hem (eindigend op - nummer 4).

Op 9 en 12 december 2016 heeft bedrijf 1 B.V. respectievelijk €100.000 en €50.000 overgemaakt naar een bankrekening van de zus van de Verdachte (eindigend op - nummer 5), met als omschrijving “parkeren”. Ook hier gebeurde dit parkeren op verzoek van vader Naam 1. Zij heeft beide bedragen gelijkelijk verdeeld over twee op haar Naam staande bankrekeningen (eindigend op - nummer 6 respectievelijk - nummer 7).

Vrijspraak impliciet primair tenlastegelegde (medeplegen van) opzetwitwassen

Het hof is van oordeel dat, overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal, de Verdachte moet worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde (medeplegen van) opzetwitwassen (artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, hierna: Sr). Er is onvoldoende bewijs dat de Verdachte wist dat de ten laste gelegde voorwerpen en geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren.

Schuldwitwassen

Juridisch kader

Bij de beoordeling moet worden vooropgesteld dat voor een veroordeling ter zake van schuld-witwassen in de zin van artikel 420quater, eerste lid, Sr is vereist dat de Verdachte ‘redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf’. Indien de verdachte, gelet op de omstandigheden van het geval, niet zonder nader onderzoek met een voorwerp mag handelen, rust op hem een onderzoeksplicht met betrekking tot de herkomst van dit voorwerp. Bij een veroordeling wegens schuldwitwassen dient uit de bewijsvoering te kunnen worden afgeleid dat de Verdachte in die mate is tekortgeschoten in de op hem rustende onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldwitwassen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld, hetgeen maakt dat de Verdachte moest vermoeden dat het voorwerp van enig misdrijf afkomstig was.

Het hof overweegt dat voor schuldwitwassen niet hoeft te worden vastgesteld van welk concreet misdrijf de geldbedragen en goederen afkomstig zijn, maar dat uit de bewijsmiddelen wel moet blijken dat die van enig misdrijf afkomstig zijn. Binnen de context van deze strafzaak kan daarbij niet alleen worden gedacht aan oplichting (artikel 326 Sr), voor welk misdrijf vader Naam 1, zoals hiervoor overwogen, onherroepelijk is veroordeeld, maar ook aan faillissementsfraude (artikel 341 Sr). Het hof stelt voorop dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat de Verdachte en zijn zus betrokken zijn geweest bij of wetenschap hebben gehad van de oplichtingspraktijken van hun vader.

Bewijsoverwegingen schuldwitwassen t.a.v. Audi A4, ontvangen geldbedragen i.v.m. verkoop vakantiewoning aan bedrijf 1 B.V. en overschrijvingen ad €200.000

Het hof is van oordeel dat de Verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de onder 2. ten laste gelegde Audi A4 die op 4 december 2015 op zijn Naam werd gezet en die hij aldus heeft verworven en voorhanden heeft gehad, van enig misdrijf – faillissementsfraude ex artikel 341 Sr – afkomstig was.

De vader van de Verdachte zat kort voor de aankoop van de twee auto’s nog in een situatie waarin hij de huur voor de nieuwe gezinswoning en onder meer boodschappen door financiële problemen niet kon betalen. De twee auto’s waren voor eigen gebruik van vader en hadden een waarde van ruim €25.000 respectievelijk ruim €13.000. Hij had zijn kinderen destijds verteld dat de auto’s niet op zijn Naam konden worden gezet vanwege het faillissement. De Verdachte had in die omstandigheden redelijkerwijs moeten begrijpen dat de auto op zijn Naam werd gesteld om te voorkomen dat voor de schuldeisers van zijn vader zichtbaar werd dat hij over vermogen beschikte waar beslag op kon worden gelegd. Dat de Verdachte zijn vader vertrouwde legt daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal. De Verdachte was destijds 24 jaar oud en hij was bekend met het (naderende) faillissement. Van hem mocht worden verwacht dat hij zich kritisch ten aanzien van de tenaamstelling van de auto zou opstellen en onderzoek zou doen of dit juridisch mocht. Dit heeft hij niet (voldoende) gedaan. Dat de Verdachte van zijn vader had begrepen dat hij bezig was met een nieuw bedrijf, biedt geen logische verklaring om de auto’s op Naam van de Verdachte en zijn zus te zetten. Door de Audi A4 in de gegeven omstandigheden op zijn Naam te zetten zonder nader onderzoek is de Verdachte zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig geweest dat hij zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen.

Het hof komt tot eenzelfde conclusie ten aanzien van de onder 4. ten laste gelegde geldbedragen, die de Verdachte op zijn bankrekening heeft ontvangen in verband met de verkoop van de vakantiewoning in Portugal op 28 juni 2016 aan bedrijf 1 B.V., welke geldbedragen de Verdachte heeft verworven en voorhanden heeft gehad. De Verdachte heeft verklaard dat hij en zijn zus de woning op verzoek van hun vader aan bedrijf 1 B.V. hebben verkocht. Op 2 mei 2016 heeft de Verdachte in dit verband €21.000 (waarborgsom) van bedrijf 1 B.V. ontvangen en op 4 juli 2016 nog eens €126.627,64, welk bedrag is overgemaakt vanaf een Portugese bankrekening. Zijn zus heeft gelijke betalingen ontvangen. De Verdachte wist dat zijn ouders inmiddels op 17 mei 2016 in staat van faillissement waren verklaard. Hij heeft vervolgens op verzoek van zijn vader op 19 juli 2016 €125.000 overgemaakt naar stichting 2, omdat dit een goede investering zou zijn.

De Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij zich nooit vrij heeft gevoeld naar eigen bevinden te beschikken over de vakantiewoning en de geldbedragen die hij in verband met de verkoop daarvan op zijn bankrekening – direct of indirect – van zijn vader ontving. Deze verklaring past bij het beeld dat uit voornoemde gang van zaken naar voren komt. De Verdachte voerde eenvoudigweg uit wat zijn vader hem vroeg. Dat neemt niet weg dat van de Verdachte mocht worden verwacht dat hij vragen stelde over de transacties waar hij als ontvanger of verzender direct bij betrokken was. De Verdachte had om opheldering moeten vragen en/of onderzoek moeten doen toen zijn vader hem instrueerde de vakantiewoning te verkopen, terwijl hij en zijn zus die nog maar onlangs formeel geschonken hadden gekregen. De opbrengst van de verkoop werd bovendien niet gebruikt om de crediteuren van het inmiddels uitgesproken faillissement te voldoen, maar in opdracht van zijn vader geïnvesteerd. Tot slot was het bedenkelijk dat de betaling van €126.627,64 van een Portugese bankrekening kwam, die niet op Naam van koper bedrijf 1 B.V. stond. Ook hiernaar heeft de Verdachte ten onrechte geen navraag of onderzoek gedaan. Al deze feiten en omstandigheden maken in samenhang bezien dat de Verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de op 2 mei en 4 juli 2016 ontvangen geldbedragen door zijn vader heimelijk buiten de boedel werden gehouden om zijn schuldeisers het nakijken te geven, waarmee zijn vader zich schuldig maakte aan faillissementsfraude.

Het hof is tot slot van oordeel dat de Verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van het door hem op 8 en 12 december 2016 ontvangen en onder 6. ten laste gelegde geldbedrag van in totaal €200.000, dat hij door overschrijving naar zijn bankrekening heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Enkele dagen daarvoor, op 6 december 2016, had de Verdachte namens bedrijf 1 B.V., als bestuurder van die vennootschap, getekend voor een hypothecaire lening verstrekt door Naam 4 ten bedrage van €500.000. Zijn vader, die de feitelijke zeggenschap over de vennootschap had, heeft verklaard dat hij het geld naar privérekeningen van zijn kinderen heeft overgemaakt – de zus van de Verdachte ontving €150.000 – om beslaglegging te voorkomen. Gezien zijn faillissement staat vast dat de vader van de verdachte, via een B.V. die niet op zijn Naam stond maar waarover hij wel de feitelijke beschikkingsmacht had, de beschikking kreeg over een bedrag van €500.000 terwijl zijn schuldeisers hierdoor in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld. Hij handelde hierdoor in strijd met het bepaalde in artikel 341 Sr en het geld dat is overgemaakt naar de bankrekening van de Verdachte is daarom van misdrijf afkomstig. De omschrijving bij de betalingen – “parkeren” – was eveneens veelzeggend en had alarmbellen moeten doen rinkelen. De Verdachte heeft het geld vervolgens overgemaakt van en naar op zijn Naam staande bankrekeningen en actief bijgedragen aan het onttrekken aan het zicht daarvan.

De Verdachte had op basis van het voorgaande redelijkerwijs moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. Daar komt bij dat deze betalingen aan hem volgden op een reeks van Verdachte gebeurtenissen, zoals weergegeven in de inleiding van dit arrest en in voorgaande overwegingen, die voor de Verdachte niet te missen signalen hadden moeten zijn dat hij door zijn vader werd gebruikt voor illegale doeleinden. Deze handelwijze van de verdachte, waarbij hij feitelijk blindelings op verzoek van zijn vader bedragen ontvangt en rondpompt is onder de hiervoor geschetste omstandigheden zodanig aanmerkelijk onvoorzichtig geweest dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen.

Partiele vrijspraak t.a.v. VW Polo, vakantiewoning in Portugal en aandelen bedrijf 1 / onroerende zaken)

Het hof sluit zich aan bij de conclusie van de advocaat-generaal dat vrijspraak moet volgen ten aanzien van de onder 1. ten laste gelegde Volkswagen Polo. Deze auto was gekocht door de vader van de Verdachte en was bij zijn vader in gebruik, terwijl deze op Naam van de zus van de Verdachte stond. Voor zover de Verdachte de auto enige tijd voorhanden heeft gehad door die soms te gebruiken, staat die auto – waar hij niet de vrije beschikking over had – ten opzichte van hem in een te ver verwijderd verband om hem daarvan een strafrechtelijk verwijt in de vorm van schuldwitwassen te maken.

Het hof acht verder niet wettig en overtuigend bewezen dat de Verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de onder 3. ten laste gelegde vakantiewoning in Portugal van misdrijf afkomstig was. Het tijdstip van de schenking van de blote eigendom van de woning aan de kinderen door hun ouders op 10 november 2015 had vragen bij de Verdachte kunnen oproepen. De ouders van de Verdachte hadden in juni van dat jaar immers hun koopwoning moeten verruilen voor een huurwoning omdat zij de hypotheek niet meer konden opbrengen. De Verdachte moest in september de huur voor die nieuwe woning voldoen. Hij moest in die periode boodschappen voor het gezin betalen omdat hun vader dat niet meer kon. Het had in die situatie meer voor de hand gelegen als hun ouders de vakantiewoning hadden verkocht zodat de opbrengst daarvan kon worden gebruikt voor het betalen van schulden. Dit is gelet op de navolgende omstandigheden echter onvoldoende om te oordelen dat de Verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de woning in Portugal frauduleus buiten het zicht van de schuldeisers van zijn ouders werd gehouden en aldus een criminele herkomst had. In de eerste plaats waren de ouders van de Verdachte al jaren eigenaar van de vakantiewoning en hadden zij aan de Verdachte en zijn zus lang voordat de financiële problemen zich voordeden, verteld dat de vakantiewoning op enig moment aan hen zou worden geschonken. In de tweede plaats wijst het hof op het verloop van de hiervoor beschreven relevante feiten en omstandigheden. Ten tijde van de schenking van de vakantiewoning kan de Verdachte niet het verwijt worden gemaakt dat het geheel van de ten laste gelegde transacties, leveringen en tenaamstellingen de Verdachte ertoe had moeten brengen meer op zijn hoede en kritischer te zijn. De schenking in november 2015 ging daar immers aan vooraf.

Tot slot komt het hof tot een vrijspraak ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde schuldwitwassen van aandelen in bedrijf 1 B.V. en/of de genoemde onroerende zaken. Naam 3 was ten tijde van de overdracht van de aandelen op 30 september 2016 formeel enig aandeelhouder en bestuurder van bedrijf 1 B.V. Hij had kort daarvoor op 9 september 2016 in totaal €110.000 onbevoegd van de bankrekening van deze B.V. naar zijn privérekening overgemaakt. De vader van de verdachte, die feitelijk zeggenschap over de vennootschap had, vroeg zijn kinderen om zich tijdelijk als bestuurders en aandeelhouders (beiden voor 50%) te laten inschrijven. Die hebben daarmee ingestemd om hun vader te helpen, zo hebben zij verklaard, en zij waren zich niet bewust van de juridische consequenties ervan.

Het hof neemt in aanmerking dat de aandelenoverdracht heeft plaatsgevonden op advies van professionele en – naar de Verdachte mocht aannemen – ter zake deskundige relaties van zijn vader, mr. advocaat, advocaat, en accountant, accountant. De aandelenoverdracht is bij een notaris getekend. De Verdachte mocht er daarom op vertrouwen dat de overdracht van de aandelen juridisch was beoordeeld en akkoord was bevonden. In het licht van deze omstandigheden dient de Verdachte in zoverre het voordeel van de twijfel te krijgen.

Bewezenverklaring

  • Schuldwitwassen, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Toepassing van artikel 9a Sr

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de Verdachte voor het ten laste gelegde schuldwitwassen zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.

De verdediging heeft vanwege de bepleite vrijspraak geen strafmaatverweer gevoerd.

Het hof overweegt als volgt.

De Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van een auto en forse geldbedragen. Dit is een ernstig delict, nu dit het vertrouwen in het financiële en economische verkeer schade toebrengt. Dit kan de Verdachte worden aangerekend.

Het hof acht het evenwel passend om met toepassing van artikel 9a Sr te bepalen dat in verband met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, alsmede die zich nadien hebben voorgedaan, geen straf of maatregel zal worden opgelegd en wijst daarbij op het volgende.

Uit het dossier blijkt niet dat de Verdachte de witgewassen geldbedragen heeft aangewend om er zelf beter van te worden. Hij is door zijn vader gebruikt, die over de ruggen van zijn kinderen en crediteuren wél enkel aan zijn eigen belang heeft gedacht. De Verdachte heeft sinds de gebeurtenissen – die inmiddels van zeven tot acht jaar geleden dateren – het vertrouwen in zijn vader volledig verloren en hij heeft al geruime tijd ieder contact met hem verbroken. Naast deze strafrechtelijke procedure is de Verdachte verwikkeld geraakt in een procedure met de curator, die erin heeft geresulteerd dat de Verdachte een geldbedrag heeft moeten betalen.

Tot slot heeft het hof er acht op geslagen dat de Verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld, blijkens een de Verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 oktober 2023.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^