Wie kan worden aangemerkt als ‘leider’ aan een criminele organisatie?

Hoge Raad 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:619

De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van voorarrest wegens:

In de zaak met parketnummer 05-900887-11

  • onder 1 “als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet”

  • onder 2 en 3 “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”

  • onder 4 “medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd”

  • onder 5 eerste alternatief, derde, vierde, zevende, achtste en negende gedachtestreepje “medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd”

  • onder 5 tweede alternatief, vijfde en zesde gedachtestreepje “witwassen, meermalen gepleegd”

  • onder 6 “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, en

In de zaak met parketnummer 05-780186-16

  • “medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd”

Middel

Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 05-900887-11 onder 1 tenlastegelegde, voor zover deze inhoudt dat de verdachte als ‘leider’ heeft deelgenomen aan de in de bewezenverklaring bedoelde criminele organisatie.

Beoordeling Hoge Raad

Gelet op deze wetsgeschiedenis gaat het bij de vraag of een deelnemer aan een organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) of 11b Opiumwet dan wel artikel 140 Sr, kan worden aangemerkt als ‘leider’ van die organisatie, erom of die deelnemer binnen de organisatie een bepaalde macht heeft of een bepaald gezag bezit. Omstandigheden die daarvoor van belang kunnen zijn, zijn dat de deelnemer dwingende aanwijzingen aan andere deelnemers kan geven of dat de deelnemer binnen de organisatie belangrijke initiatieven ontplooit, waarnaar andere deelnemers zich richten.

Het is onder omstandigheden mogelijk om, met inachtneming van de onder 2.4.1 genoemde maatstaf, binnen een organisatie meerdere deelnemers als ‘leider’ aan te merken (vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2331). Verder staat, zoals ook in de onder 2.3 weergegeven wetsgeschiedenis tot uitdrukking komt, aan het aanmerken van een deelnemer als ‘leider’ niet in de weg dat de betreffende deelnemer binnen de organisatie zelf ondergeschikt is aan een of meer andere deelnemers aan de organisatie. Voor zover het cassatiemiddel van een andersluidende opvatting over het begrip ‘leider’ uitgaat, is het tevergeefs voorgesteld.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in een leidinggevende rol was betrokken bij hennepkwekerijen van B, dat hij medeverdachte 3 bij afwezigheid verving, dat hij knippers voor de hennepkwekerijen regelde en deze knippers ook aanstuurde, en dat hij geld investeerde in nieuwe hennepkwekerijen. Het op die vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte ‘leider’, als bedoeld in artikel 140 Sr, was van de in de bewezenverklaring genoemde organisatie, getuigt – gelet op wat is vooropgesteld – niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Ook in zoverre faalt het cassatiemiddel.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^