Column: Het recht om vergeten te worden

Door Jan-Paul Verboom (Ivy)

Drie weken geleden deed de kort geding rechter in Amsterdam een opmerkelijke uitspraak: de rechter oordeelde dat ‘het recht om vergeten te worden’ niet toekwam aan een man die eerder was veroordeeld voor poging tot uitlokking van huurmoord.

De man, wiens naamsvermelding niet nodig is voor het vervolg van deze column, had in de sporen van het Costeja-arrest van het Europees Hof van Justitie een verzoek aan Google gedaan om de links naar zijn minder fraaie geschiedenis uit de zoekmachine te verwijderen. Google weigerde, de man stapte naar de rechter en kreeg - uiteindelijk - nul op het rekest.

De rechter oordeelde: ‘Thans heeft eiser de gevolgen van zijn eigen handelen te dragen. Het plegen van een misdrijf heeft nu eenmaal tot gevolg dat men op zeer negatieve wijze in het nieuws kan komen en dit laat ook op het internet – mogelijk zelfs zeer langdurig – zijn sporen na.’ Alleen wanneer iemand 'langdurig wordt achtervolgd' door informatie die ‘irrelevant’, ‘buitensporig’ of ‘onnodig diffamerend’ is, heb je een recht vergeten te worden. Het recht van informatievrijheid, als kapstok van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid, won het hier van het recht op privacy.

Dat de privacy van de man in het geding was, zal niemand ontkennen. Toch lijkt de rechter de man zijn privacy te ontzeggen door te oordelen dat hij ‘de gevolgen van zijn eigen handelen’ moet dragen. Feitelijk klopt dat oordeel als een bus. Ons strafrecht is openbaar, dat is onderdeel van de publieke functie van straffen; naming and shaming. En geruchtmakende zaken, zoals deze waarin Peter R. de Vries de aanjager was, halen nu eenmaal de pers en daarmee het internet. Maar dit feitelijke oordeel laat – hoe kan het ook anders – in het midden of dat een goede zaak is.

Privacy is een mensenrecht; een recht dat je toekomt als mens, ongeacht of je een schoon strafblad hebt of niet. Ik denk dat we zuinig moeten zijn met oordelen die inhouden dat een veroordeelde dat recht niet toekomt in een bepaalde situatie. Niet voor niets bestaat er een maximale bewaringsduur van al onze justitiële gegevens, die varieert naar gelang de zwaarte van het delict. De wet beperkt de privacy van veroordeelden, maar stelt evenzo grenzen aan die beperkingen.

Die grenzen ten aanzien van internetinformatie zijn nauwelijks getrokken. Wordt internetberichtgeving over (de details van) iemands veroordeling ooit irrelevant, buitensporig of onnodig diffamerend? De vraag stellen is hem beantwoorden. Dat illustreert de zaak van de niet zo anonieme man ook. Hij verzocht Google om zijn naam te ‘ontkoppelen’ van die van Peter R. de Vries. Die koppeling brengt Google aan middels een algoritme: zoekslagen van internetgebruikers en treffers waarin beide namen opduiken worden 'geteld' en boven een bepaalde norm levert dat 'zoeksuggesties' op. Prachtige techniek; nooit suggestief, nooit onlogisch of - in juridische termen - nooit irrelevant of buitensporig. Wel vervelend als je naam in één adem met die van Peter R. de Vries wordt genoemd. Sinds ik op de hoogte ben van de achterliggende techniek google ik in mijn vrije uurtjes geregeld mijn naam in combinatie met die van Barack Obama of Bob Dylan.

Voor het digitale tijdperk waren – ook geruchtmakende – strafzaken voor het grote publiek snel voorbij. In de krant van vandaag wordt de vis van morgen verpakt. De kort geding rechter oordeelde dat de negatieve berichtgeving ‘mogelijk zelfs langdurig’  zijn sporen nalaat op het internet. Dat lijkt mij een understatement: in principe vergeet het internet niets.

Het lijkt mij redelijk om internetverwijzingen naar strafrechtelijke veroordelingen te verwijderen op het moment dat onze nationale wetgeving ook voorschrijft dat de autoriteiten die niet meer ten nadele van de veroordeelde mogen gebruiken. Er zou bijvoorbeeld aansluiting kunnen worden gevonden bij de ‘terugkijktermijn’ waar de overheid zich aan moet houden bij de verlening van een Verklaring Omtrent Gedrag. Die termijn bedraagt voor eenvoudige delicten vier jaar.

De idee dat alle informatie voorgoed bewaard moet blijven en toegankelijk moet zijn, is nergens goed voor en heeft niets met persvrijheid te maken. Net zomin als mijn opvattingen hierover met censuur te maken hebben. Zal ik het erg vinden wanneer deze column over een tijdje niet meer opdoemt in Google als er op mijn naam wordt gezocht? Welnee. Mocht ik aan het kortste eind trekken dan troost ik mij met de gedachte dat het internet ooit als ‘de bibliotheek van Babel’ van Jorge Luis Borges zal worden: een plaats waar door zijn overweldigende aanbod aan informatie niets meer te vinden is.

Ik hoop dat de man, van wie ik de naam niet noem, in de toekomst nog eens een verzoek bij Google zal indienen.

De uitspraak van de kort geding rechter was overigens geanonimiseerd. Terecht lijkt me.

Print Friendly and PDF ^

Column: Hoogste bedrag ooit toegekend in internationale arbitrage geschiedenis | Yukos vs. Rusland

Door Lizette Vosman (Knoops’ Advocaten)

Ondanks de zomerperiode hebben de internationale rechters niet stilgezeten en ook voor bepaalde staten was het alles behalve een rustige zomer. Zo is Rusland zowel door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) als het Permanent Hof van Arbitrage (PHA) veroordeeld tot het betalen van miljarden euro’s aan schadevergoedingen. Op 18 juli 2014 deed een driekoppig tribunaal onder de auspiciën van het PHA uitspraak in het geschil tussen de voormalig aandeelhouders van het olieconcern Yukos en Rusland. Diezelfde week is Rusland eveneens veroordeeld door het EHRM tot het betalen van een ongekend hoge schadevergoeding van ongeveer 1,9 miljard euro aan de aandeelhouders van Yukos.

Nu doet het relatief onbekende PHA niet vaak een uitspraak, dus eerst even een korte uitleg over dit bijzondere Hof. Tijdens de Eerste Haagse Vredes- conferentie van 1899 is het Permanent Hof van Arbitrage opgericht. Het PHA werd gehuisvest in het toen nog te bouwen Vredespaleis in Den Haag. In tegenstelling tot het Internationale Gerechtshof kunnen niet alleen staten, maar ook particulieren bedrijven, individuen en organisaties naar het PHA om geschillen met een staat op te lossen.

Terug naar de arbitragezaak. Op 25 oktober 2003 werd Mikhail Khodorkovsky, CEO van Yukos, destijds een van de grootste oliebedrijven ter wereld, aangehouden op verdenking van verduistering en belastingontduiking. In 2005 werd hij veroordeeld tot een lange gevangenisstraf en vorig jaar december kreeg hij amnestie van president Putin. De voormalig aandeelhouders van Yukos legden hun geschil voor aan het PHA omdat zij van mening waren dat Rusland zijn verplichtingen onder het Verdrag inzake het Energiehandvest (Energy Charter), een multilateraal verdrag voor grensoverschrijdende samenwerking in de energiesector, had geschonden. Rusland zou in de periode 2003-2007 verschillende maatregelen hebben genomen jegens Yukos, waaronder het heffen van massale belastingen, het opleggen van boetes, het bevriezen van tegoeden en het verkopen van bedrijfsonderdelen waardoor Yukos uiteindelijk failliet ging. Vervolgens werd het genationaliseerd en grotendeels verkocht aan staatsbedrijf Rosneft, dit in strijd met het Ener- giehandvest. De aandeelhouders eisten daarom een schadevergoeding van ruim 100 miljard dollar. Het Energiehandvest voorziet in de mogelijkheid om geschillen te onderwerpen aan internationale arbitrage.

Negen jaar later oordeelde het PHA in een ruim 600 pagina tellend vonnis dat Rusland zich schuldig heeft gemaakt aan schending van artikel 13 van het Energiehandvest en daarom ruim vijftig miljard dollar (37,2 miljard euro) aan schadevergoeding moet betalen.[1] Het hoogste arbitragebedrag dat ooit is vastgesteld. Het PHA oordeelde dat “the primary objective of the Russian Federation was not to collect taxes but rather to bankrupt Yukos and appropriate its valuable assets.”[2] Het PHA was niet bang om ferme woorden te gebruiken in haar vonnis: “Yukos was the object of a series of politically-motivated attacks by the Russian authorities that eventually led to its destruction(…)[3] En: “Rather the Russian court proceedings, and most egregiously, the second trial and second sentencing of Messrs. Khodorkovsky and Lebedev on the creative legal theory of their theft of Yukos’ oil production, indicate that Russian courts bent to the will of Russian executive authorities to bankrupt Yukos, assign its assets to a State controlled company, and incarcerate a man who gave signs of becoming a political competitor.”[4]

De vraag is wat deze historische uitspraak voor consequenties kan hebben. Rusland heeft al laten weten het niet eens te zijn met de beslissing nu het politiek zou zijn ingegeven, de beslissing partijdig zou zijn en het PHA daarnaast geen jurisdictie zou hebben over het geschil. Alhoewel het vonnis van het PHA bindend en direct uitvoerbaar is, in alle landen die partij zijn bij het New York Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken uit 1958, is het mogelijk voor Rusland om de uitspraak op procedurele gronden aan te vechten in het land waar de arbitrage plaatsvond. Rusland zou de zaak aan de Nederlandse rechtbanken kunnen voorleggen. Het is dus mogelijk dat een aantal  Nederlandse rechters zich binnenkort zal moeten gaan buigen over de vraag of er sprake was van een eerlijk proces of vragen over jurisdictie.

Naast de juridische gevolgen heeft de uitspraak ook grote financiële gevolgen voor Rusland, die nu al fors wordt getroffen door de economische sancties. Het schadevergoedingsbedrag is ongeveer 2,5 procent van het bruto binnenlands product van Rusland. Er wordt zelfs gezegd dat de schadevergoeding van het EHRM en het PHA tezamen evenveel zijn als de totale uitgaven van Rusland voor de Olympische winterspelen in Sochi.

De beslissing bevestigt in ieder geval dat internationale arbitrage kan dienen als mogelijkheid voor bedrijven om verlies van hun eigendom aan te vechten, zelfs tegen grote supermachten als Rusland. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat het nog tientallen jaren kan duren voordat de voormalig aandeelhouders van Yukos (een deel van) hun geld krijgen. Als Rusland weigert te betalen zullen zij over de hele wereld rechtszaken aanspannen tegen bezittingen van Rusland.



[1] Artikel 13 lid 1: “Investeringen van investeerders van een Verdragsluitende Partij op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij mogen niet worden genationaliseerd, onteigend of onderworpen aan maatregelen met een soortgelijk effect als nationalisatie of onteigening, behalve wanneer de onteigening:

a. geschiedt in het algemeen belang;

b. niet discriminerend is;

c. geschiedt met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang; en

d. gepaard gaat met de betaling van prompte, adequate en doeltreffende compensatie.

Die compensatie is gelijk aan de billijke marktwaarde van de onteigende investering op het tijdstip vlak voordat de onteigening of op handen zijnde onteigening zodanig bekend werd dat de investeringswaarde werd beïnvloed. Deze billijke marktwaarde wordt op verzoek van de investeerder berekend in een vrij inwisselbare valuta volgens de voor die valuta op de datum van de waardebepaling geldende marktwisselkoers. De compensatie omvat tevens rente over de periode tussen de onteigenings- en de betalingsdatum, welke berekend wordt tegen een commercieel, op marktbasis vastgesteld tarief.”

[3] Ibid, p. 401.

[4] Ibid, p. 498.

Print Friendly and PDF ^

Column: De kwalificatieuitsluitingsgrond bij witwassen; door de Hoge Raad (nogmaals) verduidelijkt en begrensd

Door Wies Hoeks (Houthoff Buruma)

De Hoge Raad heeft op 20 en 27 mei jl. twee arresten gewezen die meer duidelijkheid verschaffen aan de invulling van het vereiste verhullingselement bij het voorhanden hebben van een voorwerp uit eigen misdrijf (de kwalificatieuitsluitingsgrond) bij witwassen.

In het arrest van de Hoge Raad van 20 mei ging het om een geldbedrag dat in een kluis in de kelder van de woning van verdachte was aangetroffen. Door een eerdere veroordeling voor de handel in cocaïne was inmiddels vastgesteld dat dit geld afkomstig was uit een door verdachte zelf gepleegd misdrijf. De Hoge Raad oordeelde in casu, in tegenstelling tot het Hof, dat het aantreffen van het geld in een kluis, niet voldoet aan het vereiste verhullingselement en hierdoor dus niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.

Op 27 mei werd de bestreden uitspraak van het Hof Den Haag van 2012 vernietigd op het punt dat het Hof had geoordeeld dat de verdachte kon worden veroordeeld voor witwassen nu de door hemzelf gestolen oorbellen in een rugkussen van een tweezitsbank waren aangetroffen. De Hoge Raad geeft aan dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van de door verdachte gestolen sieraden; niet blijkt van gedragingen van verdachte die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen.

Uit het Hypotheekfraude-arrest uit 2010 volgt dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd. Dit verhullingselement moet worden gezien als het uit het zicht brengen van de criminele herkomst van het voorwerp. Het enkel verbergen of verstoppen van het voorwerp is onvoldoende om als witwassen gekwalificeerd te worden, hiermee is de criminele herkomst niet verborgen. Dit wordt door de Hoge Raad in de arresten van mei jl. nogmaals verduidelijkt. Het geld in een kluis leggen verhult niet de criminele herkomst van het geld. Het geld als inkomsten uit de verkoop van een fictief schilderij aangeven doet dit bijvoorbeeld wel, dit verhult immers de illegale bron van het geld. De toepassing van het verhullingselement lijkt mij duidelijk; het verstoppen van het voorwerp is niet voldoende, het geven van een andere herkomst dan de illegale bron wel.

Op 8 januari 2013 (NJ 2013/266) heeft de Hoge Raad aan het Hypotheek- fraude-arrest toegevoegd dat met deze kwalificatie uitsluitingsgrond een dubbele strafbaarheid beoogd te worden voorkomen. Bovendien wordt vol- gens de Hoge Raad aldus bevorderd dat in zo een geval het door de ver- dachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.

Ondanks dat de Hoge Raad de invulling van het verhullingscriterium in het Hypotheekfraude-arrest wellicht niet heel duidelijk heeft geformuleerd, is dit mijns inziens wel de toepassing die zij sindsdien voor ogen heeft gehad. Zo blijkt ook uit de wetsgeschiedenis die in het arrest wordt aangehaald; Zoals het woord al zegt gaat het bij het witwassen van opbrengsten van misdrijven om het verbergen of verhullen van de illegale herkomst van gelden of voorwerpen. Doel hiervan is om die opbrengsten aan het zicht van politie en justitie te onttrekken. Er is veelal een reeks van handelingen nodig om aan verberging of verhulling te voldoen.’ Enkel de feitelijke zeggenschap over, in dit geval het geld, waar dan ook verstopt, is dus onvoldoende. Het zicht op de herkomst van het voorwerp wordt zo immers niet bemoeilijkt.

Dit verhullingselement is in de afgelopen jaren door de feitenrechters nogal eens verkeerd toegepast. Zo oordeelde het Hof Den Haag in 2011 bijvoor- beeld dat de verdachte aan het verhullingselement had voldaan door niet alleen geld, afkomstig uit zijn eigen drugshandel, op zak te hebben tijdens zijn aanhouding, maar ook op verschillende plaatsen in zijn huis te bewaren. Het geld werd in verschillende tassen aangetroffen in o.a.  een afgesloten kast in de hal, de keukenlade onder de bestekbak en in de wasbak in de slaapkamer. Door het geld op deze wijze te bewaren was volgens het Hof voldaan aan het verhullingselement.

Het Hof in Amsterdam oordeelde op 30 november 2012 dat het bewaren van de geldbedragen op verschillende plaatsen in de woning van verdachte, zoals de vrieskist en de wasmand, waarvan het Hof had geoordeeld dat deze bedragen uit eigen misdrijf afkomstig waren, als witwassen gekwalificeerd kon worden. Er was verhuld door het op deze wijze te verstoppen en hierdoor kon de kwalificatieuitsluitingsgrond niet van toepassing worden geacht. Beide uitspraken zijn door de Hoge Raad in 2013 (ECLI:NL:- HR:2013:CA3302 en ECLI:NL:HR:2014:188) vernietigd nu uit de motiveringen van beide Hoven niet kon worden afgeleid dat sprake was van meer dan het enkele voorhanden hebben van het geldbedrag doordat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geldbedrag.

Ik kan er inkomen dat het aantreffen van een grote hoeveelheid geld verstopt in een woning niet heel braaf oogt. Waarom zou het geld anders niet op een bankrekening zijn gezet? Het is echter geen verhullen. De kwalificatieuitsluitingsgrond dient als begrenzing aan een ruim omschreven delict tot een hoogte die trouw blijft aan de ratio van de strafbaarstelling. Tevens zorgt de uitsluitingsgrond ervoor dat het witwasdelict niet als vangnetbepaling zal worden gebruikt. Het makkelijk vervolgbare en nog makkelijk bewijsbare witwasdelict met de lage bewijslast voor het OM is niet bedoeld om maar ten laste te leggen wanneer er te weinig bewijs voor het gronddelict aanwezig is. Zo wordt een strafrechtelijke veroordeling wel heel gemakkelijk. Het verhullingselement bij een voorwerp uit eigen misdrijf moet meer omvatten dan het enkel optisch uit het zicht brengen van het voorwerp en dit element zal door de rechter duidelijk vastgesteld en gemotiveerd moeten worden. Gebeurt dit niet, dan geldt de kwalificatie uitsluitingsgrond en zal het witwasdelict niet gekwalificeerd kunnen worden.

Dat de Hoge Raad de invulling van het verhullingselement bij eigen misdrijf verduidelijkt in de arresten van mei jl. valt mijns inziens alleen maar aan te moedigen. Kennelijk bestond hier ook behoefte aan. Niet zomaar iedere bundel geld uit eigen misdrijf, waar dan ook verstopt, is witwassen. De kern van witwassen is nou juist het verhullen van de illegale herkomst. Het is fijn dat de Hoge Raad ons hier nog even aan herinnert.

Print Friendly and PDF ^

Column: Utopia/e | De toetsing van opslag van privacygevoelige gegevens

Door Charlotte Posthuma (Ploum Lodder Princen) & Dorien Roerink (Wladimiroff Advocaten)

Wie weet zich niet Bart, Ruud en Karin te herinneren? In 1999 nam reality-tv een aanvang met het spraakmakende programma Big Brother. Dat reality tv anno 2014 nog altijd een hit is, blijkt uit het succes van de SBS6-serie Utopia. Het idee is nog immer hetzelfde: de kandidaten gaan 24/7 letterlijk en figuurlijk met de billen bloot.

Dat dit niet voor een ieder een utopie is, blijkt wel uit een tweetal vragen die zijn gesteld aan het Hof van Justitie over de geldigheid van de Dataretentierichtlijn (2006/ 24/EG).  De vragen zagen concreet op twee door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde fundamentele rechten: het recht op bescherming van het privéleven (artikel 7) en het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8). De Richtlijn, die in Nederland is geïmplementeerd door middel van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens, voorziet in een verplichting voor aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en aanbie- ders van openbare elektronische communicatiediensten om telecom- municatiegegevens gedurende maximaal twee jaar te bewaren.

Arrest Digital Rights Ireland and Seitlinger and Others

Op 8 april 2014 heeft het Hof van Justitie uitspraak gedaan over de houdbaarheid van de Richtlijn. Het Hof verklaarde de Richtlijn ongeldig. Het Hof stelde voorop dat de data ten aanzien waarvan de bewaarplicht geldt, het mogelijk maakt de volgende gegevens te achterhalen: de identiteit van persoon die de telecommunicatie gebruikt, de tijdstippen waarop gebruik wordt gemaakt van de telecommunicatie, de locatie waarvandaan de communicatie plaatsvindt, als mede de frequentie van het gebruik gedurende een bepaalde periode. Door middel van deze data, zo overweegt het Hof, is het mogelijk zeer nauwkeurig gegevens omtrent het privéleven van een persoon vast te stellen. De bewaarplicht levert derhalve een inbreuk op van het recht op bescherming van het privéleven en het  recht op bescherming van persoonsgegevens in de zin van het Handvest. Een inbreuk op voorgenoemde rechten is mogelijk, mits zij noodzakelijk is en aan de doelstellingen van algemene belangen erkend door de EU beantwoordt, of noodzakelijk is om de rechten en vrijheden van anderen te beschermen. Het Hof is van oordeel dat de inbreuk een algemeen belang in voorgenoemde zin kan dienen. Immers, de opgeslagen data kan worden gebruikt voor het onderzoek, de detectie en de vervolging van zware criminaliteit.

Hiermee komt het Hof toe aan de beantwoording van de vraag of onder de omstandigheden de inbreuk ook proportioneel is te achten. Het Hof overweegt in dit verband dat de Richtlijn duidelijke en precieze aanwijzingen zou moeten bevatten om de reikwijdte en toepassing van de maatregel aan te geven. Bovendien zou de Richtlijn minimum waarborgen moeten bevatten opdat er toereikende garanties bestaan om de opgeslagen data te effectief te beschermen tegen het risico van misbruik van en onrechtmatige toegang tot de opgeslagen data. Het Hof overweegt voorts dat de Richtlijn zich laat kenmerken door een algehele afwezigheid van beperkingen (immers, van een ieder worden de gegevens bewaard) en bovendien geen objectieve criteria bevat waarmee beperkingen worden gesteld aan de toegang tot de gegevens en het daaropvolgende gebruik van de gegevens. Ook is niet voorzien in een criterium op basis waarvan de termijn om data te bewaren wordt beperkt tot een strikt noodzakelijke termijn. Tot slot bevat de Richtlijn geen verplichting om de data op te slaan binnen de EU. Op basis van de bovenstaande overwegingen verklaart het Hof de Richtlijn ongeldig.

De bewoordingen en het oordeel van het Hof zijn niet mis te verstaan. Het kan zeer wel zo zijn dat de tekortkomingen die het Hof constateerde ook zijn overgenomen in nationale wetgeving. Het is dus maar de vraag of de bestaande regelgeving de toets die het Hof hanteert kan doorstaan. Staatssecretaris Teeven heeft aangekondigd 8 weken de tijd te nemen om het vonnis te bestuderen, tot ongenoegen van de oppositiepartijen.

Reikwijdte van het arrest

Afgezien van het vorenstaande is het reëel te veronderstellen dat de reikwijdte van het arrest mogelijk veel ruimer is dan de onderhavige Richtlijn. In (nationale) wetgeving wordt immers regelmatig inbreuk gemaakt op de privacy, waarbij het maar de vraag is of de noodzakelijke waarborgen in acht zijn genomen. Het lijkt erop dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie een voorschot neemt op de beantwoording van deze vraag, blijkens haar brief aan de Tweede Kamer van 10 april 2014. Minister Opstelten zet in deze brief direct de toon door te stellen dat de uitspraak slechts ziet op de Richtlijn en daarop gebaseerde wetgeving; een wel zeer enge interpretatie van het arrest van 8 april.

Een goed voorbeeld van dergelijke bestaande wetgeving zonder Europees tintje is artikel 151c Gemeentewet, dat de opslag van cameragegevens regelt. De Minister stelt in zijn brief van 10 april jl. dat het arrest van het Hof geen invloed zal hebben op deze bevoegdheid. Redengevend voor deze conclusie is volgens de Minister dat sprake is van een beperkte(re) bewaartermijn, nu het gaat om maximaal vier weken in plaats van maximaal twee jaar, zoals in de Richtlijn. Daarnaast stelt de Minister dat sprake zou zijn van ‘andersoortige gegevens’ nu het in artikel 151c Gemeentewet niet gaat om telecommunicatiegegevens.

Waar het eerste argument van de Minister wellicht nog enig hout snijdt (de bewaartermijn is bepaald niet de enige omstandigheid op basis waarvan de Richtlijn ongeldig is verklaard), is deze laatste stelling in onze optiek een non-argument, nu de vraag of sprake is van telecommunicatiegegevens niet van doorslaggevende betekenis voor het Hof. De Richtlijn is hoogstens te duiden als aanleiding voor het oordeel van het Hof. Ons inziens geeft het arrest blijk van een meer algemeen oordeel over de verhouding tussen generieke maatregelen in de strijd tegen zware criminaliteit en het recht op privacy. Daarmee is een meer brede bezinning op bestaande en toekomstige wetgeving[1] met het eerder genoemde karakter noodzakelijk.

Deze noodzakelijkheid wordt verder onderstreept doordat niet alleen het justitiële apparaat interesse heeft in het verzamelde materiaal, maar ook de fiscale autoriteiten graag “grabbelen” in de bak met verzamelde informatie – getuige bijvoorbeeld het kort geding van de Staat tegen Sms Parking. De Staat dagvaardde Sms Parking in kort geding omdat het bedrijf weigerde kentekeninformatie (persoonsgegevens) te verstrekken ten behoeve van de controle van leaserijders.[2] Waar een sleepnetbenadering ter bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit al aan zeer strenge regels moet voldoen volgens het arrest van 8 april jl., moet een vergelijkbare bevoegdheid / toegang ten behoeve van de huis-tuin-en-keuken belastingcontrole ons inziens worden uitgesloten.

Tot slot

Vooralsnog lijkt een brede herwaardering van wet- en regelgeving in het licht van het arrest van 8 april jl. een utopie. In de ideale samenleving van Minister Opstelten lijkt hiervoor geen plaats. Een heroverweging zal dus consequent moeten worden afgedwongen via de rechter. Een weinig utopisch alternatief.

Print Friendly and PDF ^

Column: Dorst

Door Annelies Sennef (Sennef de Koning van Eenennaam)

Op 11 maart jl. debatteerde de Eerste Kamer met betrokken ministers over de staat van de rechtstaat. Aan dit debat ging een expertmeeting vooraf. In drie uur tijd zetten deskundigen als voormalig Ombudsman Brenninkmeijer, President van de Hoge Raad Corstens en Minister van Staat Tjeenk Willink hun visie op het functioneren van onze rechtstaat uiteen (klik hier voor de video). Het beeld dat zij schetsten was alles behalve rooskleurig.

Het denken over recht is in hun visie gemarginaliseerd. Het recht verwordt meer en meer tot een beleidsinstrument voor het bestuur. Steeds meer zaken worden bij de rechter weggeleid waardoor checks and balances op het functioneren van de overheid wegvallen. Tegelijkertijd zijn drempels om de rechter te kunnen bereiken, zoals griffierecht, eerder te hoog dan te laag.

In het strafrecht is een aantal van deze trends pregnant zichtbaar.

 Het Openbaar Ministerie doet steeds grotere aantallen zaken, die voorheen aan de politierechter werden voorgelegd, zelf af. De rol van de advocaat in deze procedure is volstrekt gemarginaliseerd. De burger staat er in zijn contact met de overheid in feite alleen voor. Het Openbaar Ministerie bekleedt inmiddels een steeds meer hybride positie. Officieren van Justitie zijn verantwoordelijk voor opsporing, vervolging en nu dus ook berechting.

Het economisch strafrecht is ondertussen door toepassing van de bestuurlijke boete grotendeels gesaneerd. Hier bereiken burgers en bedrijven de bestuursrechter pas te langen leste in beroep als zij -na het daaraan voorafgaande inhoudelijk onderzoek en de bezwaarprocedure- nog niet in middelen en moed zijn uitgeput. Bij de Hoge Raad wordt het ontbreken van een vroegtijdig rechterlijk oordeel over het optreden van het bestuur in dergelijke zaken zo gemist, dat Corstens tijdens de expertmeeting  suggereerde dat in deze procedures een preventieve rechterlijke toets zou moeten worden ingebouwd.

Een overheid die geen tegenspraak duldt en burgers en bedrijven strategisch van hun mogelijkheid tegen haar besluiten op te komen berooft, zo’n overheid ziet rechtspraak als een kostenpost. Of als een consumentengoed. Dat is het echter niet. In een democratie waarin burgers een deel van hun recht op zelfbeschikking overdragen aan de overheid kan –in de woorden van Tjeenk Willink-  geen samenspraak bestaan zonder tegenspraak. De kernfunctie van het recht is ordening van sociale verhoudingen teneinde conflicten te voorkomen of te beslechten.[1] Daarbij ligt de overheid zelf eveneens aan de ketting van het recht. Zo blijft machtsuitoefening gebonden aan beginselen van rechtvaardigheid.

De oproep van de verschillende deskundigen aan leden van de Eerste Kamer om steeds te beoordelen of conceptwetgeving wel voorziet in voldoende checks and balances is uiterst actueel. De avond na het debat zelf trof ik in NRC Handelsblad geen verslag van het debat. Wel las ik een ingezonden stuk waarin een Officier van Justitie bepleit dat het verschoningsrecht voor advocaten zou moeten worden beperkt om fraude beter te kunnen bestrijden. Als een bloeddorstige hond rammelt de overheid steeds opnieuw aan haar ketting…..



[1] De rechtstaat voor beginners, Dorien Pessers, Balans 2011, p.22.

Print Friendly and PDF ^