Column: Het recht om vergeten te worden
/Door Jan-Paul Verboom (Ivy)
Drie weken geleden deed de kort geding rechter in Amsterdam een opmerkelijke uitspraak: de rechter oordeelde dat ‘het recht om vergeten te worden’ niet toekwam aan een man die eerder was veroordeeld voor poging tot uitlokking van huurmoord.
De man, wiens naamsvermelding niet nodig is voor het vervolg van deze column, had in de sporen van het Costeja-arrest van het Europees Hof van Justitie een verzoek aan Google gedaan om de links naar zijn minder fraaie geschiedenis uit de zoekmachine te verwijderen. Google weigerde, de man stapte naar de rechter en kreeg - uiteindelijk - nul op het rekest.
De rechter oordeelde: ‘Thans heeft eiser de gevolgen van zijn eigen handelen te dragen. Het plegen van een misdrijf heeft nu eenmaal tot gevolg dat men op zeer negatieve wijze in het nieuws kan komen en dit laat ook op het internet – mogelijk zelfs zeer langdurig – zijn sporen na.’ Alleen wanneer iemand 'langdurig wordt achtervolgd' door informatie die ‘irrelevant’, ‘buitensporig’ of ‘onnodig diffamerend’ is, heb je een recht vergeten te worden. Het recht van informatievrijheid, als kapstok van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid, won het hier van het recht op privacy.
Dat de privacy van de man in het geding was, zal niemand ontkennen. Toch lijkt de rechter de man zijn privacy te ontzeggen door te oordelen dat hij ‘de gevolgen van zijn eigen handelen’ moet dragen. Feitelijk klopt dat oordeel als een bus. Ons strafrecht is openbaar, dat is onderdeel van de publieke functie van straffen; naming and shaming. En geruchtmakende zaken, zoals deze waarin Peter R. de Vries de aanjager was, halen nu eenmaal de pers en daarmee het internet. Maar dit feitelijke oordeel laat – hoe kan het ook anders – in het midden of dat een goede zaak is.
Privacy is een mensenrecht; een recht dat je toekomt als mens, ongeacht of je een schoon strafblad hebt of niet. Ik denk dat we zuinig moeten zijn met oordelen die inhouden dat een veroordeelde dat recht niet toekomt in een bepaalde situatie. Niet voor niets bestaat er een maximale bewaringsduur van al onze justitiële gegevens, die varieert naar gelang de zwaarte van het delict. De wet beperkt de privacy van veroordeelden, maar stelt evenzo grenzen aan die beperkingen.
Die grenzen ten aanzien van internetinformatie zijn nauwelijks getrokken. Wordt internetberichtgeving over (de details van) iemands veroordeling ooit irrelevant, buitensporig of onnodig diffamerend? De vraag stellen is hem beantwoorden. Dat illustreert de zaak van de niet zo anonieme man ook. Hij verzocht Google om zijn naam te ‘ontkoppelen’ van die van Peter R. de Vries. Die koppeling brengt Google aan middels een algoritme: zoekslagen van internetgebruikers en treffers waarin beide namen opduiken worden 'geteld' en boven een bepaalde norm levert dat 'zoeksuggesties' op. Prachtige techniek; nooit suggestief, nooit onlogisch of - in juridische termen - nooit irrelevant of buitensporig. Wel vervelend als je naam in één adem met die van Peter R. de Vries wordt genoemd. Sinds ik op de hoogte ben van de achterliggende techniek google ik in mijn vrije uurtjes geregeld mijn naam in combinatie met die van Barack Obama of Bob Dylan.
Voor het digitale tijdperk waren – ook geruchtmakende – strafzaken voor het grote publiek snel voorbij. In de krant van vandaag wordt de vis van morgen verpakt. De kort geding rechter oordeelde dat de negatieve berichtgeving ‘mogelijk zelfs langdurig’ zijn sporen nalaat op het internet. Dat lijkt mij een understatement: in principe vergeet het internet niets.
Het lijkt mij redelijk om internetverwijzingen naar strafrechtelijke veroordelingen te verwijderen op het moment dat onze nationale wetgeving ook voorschrijft dat de autoriteiten die niet meer ten nadele van de veroordeelde mogen gebruiken. Er zou bijvoorbeeld aansluiting kunnen worden gevonden bij de ‘terugkijktermijn’ waar de overheid zich aan moet houden bij de verlening van een Verklaring Omtrent Gedrag. Die termijn bedraagt voor eenvoudige delicten vier jaar.
De idee dat alle informatie voorgoed bewaard moet blijven en toegankelijk moet zijn, is nergens goed voor en heeft niets met persvrijheid te maken. Net zomin als mijn opvattingen hierover met censuur te maken hebben. Zal ik het erg vinden wanneer deze column over een tijdje niet meer opdoemt in Google als er op mijn naam wordt gezocht? Welnee. Mocht ik aan het kortste eind trekken dan troost ik mij met de gedachte dat het internet ooit als ‘de bibliotheek van Babel’ van Jorge Luis Borges zal worden: een plaats waar door zijn overweldigende aanbod aan informatie niets meer te vinden is.
Ik hoop dat de man, van wie ik de naam niet noem, in de toekomst nog eens een verzoek bij Google zal indienen.
De uitspraak van de kort geding rechter was overigens geanonimiseerd. Terecht lijkt me.