Geen vervolging in zaak Raymond Westendorp

Het Openbaar Ministerie Oost-Nederland stelt in het onderzoek naar de dood van Raymond Westendorp geen strafvervolging in. De man, die patiënt was van GGZ-instelling Dimence, overleed op 9 augustus 2009 in het ziekenhuis in Deventer. Het OM onderschrijft de conclusie uit een eerder onderzoek dat Raymond Westendorp onvoldoende adequate medische zorg heeft ontvangen en te lang onder erbarmelijke omstandigheden is verpleegd. Dit is schrijnend te noemen. Het dossier biedt echter onvoldoende aanknopingspunten om tot een succesvolle strafrechtelijke vervolging te komen.

Voor een succesvolle strafrechtelijke vervolging moet het OM hard bewijs overleggen dat Raymond Westendorp is overleden als gevolg van de onvoldoende zorg. Of er moet aangetoond worden dat Westendorp met opzet in hulpeloze toestand is achtergelaten. In het strafrechtelijk onderzoek is de officier tot de conclusie gekomen dat dit bewijs er niet is.

Overlijden

Westendorp verbleef in de periode voor zijn overlijden op de gesloten afdeling van GGZ-instelling Dimence in Deventer. Daar was hij begin juli 2009 opgenomen nadat hij een poging tot suïcide had gedaan. Bij Dimence heeft hij vervolgens diverse ernstige verwondingen opgelopen. Van een deel van de verwondingen kan worden vastgesteld dat deze door hem zelf bewust zijn toegebracht. Andere verwondingen zijn mogelijk het gevolg van valincidenten. Met de verwondingen is hij een aantal keer overgebracht naar het Deventer ziekenhuis, maar na behandeling steeds weer teruggestuurd. Op 8 augustus wordt Westendorp in comateuze toestand overgebracht naar het ziekenhuis in Deventer. Een dag later overlijdt hij.

Onderzoek

Naar aanleiding van het overlijden van Westendorp is onder auspiciën van de Inspectie voor de Gezondheidszorg door een onderzoekscommissie een onderzoek gestart. Hieruit is gebleken dat de zorg door de betrokken specialisten van zowel Dimence als het Deventer Ziekenhuis ontoereikend was. Met name het terugsturen van de patiënt op 3 augustus 2009 van het ziekenhuis naar Dimence was geen goede keuze. Zijn lichamelijke toestand was na 3 augustus zo slecht dat hij niet meer in Dimence verpleegd had mogen worden, zo concludeerde de onderzoekscommissie. De betrokken specialisten hadden zorgvuldiger alternatieven moeten onderzoeken om de patiënt binnen het ziekenhuis te behandelen en verplegen of actief naar opties buiten het ziekenhuis moeten zoeken.

Het televisieprogramma "De Vijfde Dag" van de EO wijdde op 3 november 2011 een uitzending aan het overlijden van Westendorp. Naar aanleiding van de uitzending heeft het Openbaar Ministerie contact gezocht met de nabestaanden en is een strafrechtelijk onderzoek gestart.

Strafrechtelijke verwijtbaarheid

Het Openbaar Ministerie onderschrijft, na bestudering van de medische dossiers en ook het rapport van de onderzoekscommissie, de conclusie dat er tekort is geschoten in de behandeling van Westendorp. Binnen de betrokken zorginstellingen is de samenwerking tekortgeschoten. Dat heeft er toe geleid dat Westendorp te lang onder erbarmelijke omstandigheden is verpleegd. Dit is schrijnend te noemen. Er is sprake van ernstige tekortkomingen.

Deze trieste conclusie levert echter niet per definitie ook een strafrechtelijk verwijt op.

Om tot een bewezenverklaring van dood door schuld te komen, moet worden aangetoond dat de dood van Westendorp rechtstreeks is veroorzaakt door aanmerkelijk onachtzaam handelen (of nalaten) door de betrokkenen. Op basis van het dossier kan dit niet bewezen worden. Hoewel de behandeling door onvoldoende samenwerking tussen de instellingen en de zorgverleners onvoldoende adequaat was, kan het OM niet aantonen dat hij als gevolg daarvan is overleden. Ook is juridisch niet aantoonbaar dat Westendorp bij ander medisch ingrijpen in leven zou zijn gebleven. Daarbij komt dat er niet één individuele hulpverlener kan worden aangewezen die zodanig strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld dat er sprake is van strafrechtelijke schuld.

Dat Raymond Westendorp in een hulpeloze toestand verkeerde kan op basis van het dossier wel worden gesteld. Voor het strafrechtelijke verwijt ‘'in hulpeloze toestand laten'' moet er echter sprake zijn van opzet op het aan het lot overlaten van Westendorp. Er is niet gebleken dat zorgverleners zich geheel niet om de toestand van Raymond Westendorp hebben bekommerd of hier onverschillig tegenover stonden. Dat de uiteindelijk geleverde zorg ontoereikend is geweest, is een trieste constatering maar maakt niet dat er kan worden gesproken van (voorwaardelijk) opzettelijk handelen. De medewerkers van de betrokken instellingen hebben niet de opzet gehad om Westendorp willens en wetens aan zijn lot over te laten.

Bovenstaande leidt tot de conclusie dat de medewerkers van de betrokken zorginstellingen strafrechtelijk niet aansprakelijk kunnen worden gehouden. Zodoende wordt ook niet toegekomen aan de strafrechtelijke aansprakelijkheid van het Deventer Ziekenhuis en Dimence.

Bron: OM

Print Friendly and PDF ^

Bezwaarschrift ex artikel 182 lid 6 Sv, weigering om toestemming m.b.t. medische informatie te vragen

Rechtbank Arnhem 29 mei 2013, LJN CA1386

Klager heeft op 21 maart 2013 een verzoek tot het verrichten van onderzoekshandelingen ingediend, waarbij hij de rechter-commissaris onder meer verzocht om aangeefster schriftelijke toestemming te vragen voor het vrijgeven van haar medische gegevens, alsmede om het horen en/of verkrijgen van informatie van de neuroloog.

Bij beschikking d.d. 12 april 2013 heeft de rechter-commissaris geen expliciete beslissing op deze verzoeken gegeven.

Bij brief d.d. 16 april 2013 heeft de raadsman van klager zijn verzoek herhaald, in de navolgende bewoordingen:

“(…) Aangeefster heeft vaak last van migraine waardoor zij regelmatig in huis tegen goederen aan gelopen is en waarbij zij een blauw oog en blauwe plekken op haar lichaam opgelopen heeft. Voor die migraine is zij daadwerkelijk onder behandeling (geweest) bij een specialist te weten de neuroloog van het Rijnstate Ziekenhuis (…). Mijn onderzoekswens is om [neuroloog] over die migraineklachten c.s. bij aangeefster (nader) te bevragen en of aangeefster toen daarbij geklaagd heeft dat zij, zoals zij ook tegen anderen verklaard heeft, tegen goederen in huis aangelopen is en of dat dat bij die klachten hoort die aangeefster kenbaar heeft gemaakt bij deze specialist. Mijn voorstel en verzoek hierbij is of u aan aangeefster vraagt of zij bereid is schriftelijk toestemming aan u te geven of u inlichtingen over haar klachten bij het Rijnstate Ziekenhuis op kunt en of mag vragen. Nadat u die toestemming hebt verkregen, zal ik u behulpzaam zijn om vragen die er leven bij de verdediging nader te gaan formuleren. Eerder formuleren dan het verkrijgen van die toestemming lijkt zinloos. Een van mijn vragen is of bij de door aangeefster aangegeven klachten zij vermeld heeft dat zij alsdan tegen goederen aanloopt en daarbij blessures heeft opgelopen. (…)” 

Bij brief van 25 april 2013 heeft de rechter-commissaris hierop gereageerd. De rechter-commissaris heeft daarbij overwogen:

“(…)In mijn beschikking van 12 april 2013 is abusievelijk niets vermeld over uw onderzoekswens om aangeefster te verzoeken toestemming aan mij te geven of ik inlichtingen over haar klachten bij het Rijnstate ziekenhuis op kan en of mag vragen. Hierbij bij bericht ik dat ik deze onderzoekswens niet zal honoreren. Ik ben van oordeel dat het uitvoeren van deze onderzoekswens niet een onderzoekshandeling is in de zin van het wetboek van strafvordering, artikel 182, eerste lid. Ter bekorting verwijs ik naar de Memorie van Toelichting bij de Wet Versterking positie rechter-commissaris, meer in het bijzonder paragraaf 4.3. (…)” 

Gezien de motivering van de weigering, begrijpt de raadkamer dat deze weigering ziet op het verzoek om aangeefster schriftelijke toestemming te vragen voor het vrijgeven van haar medische gegevens.

Beoordeling ten aanzien van de weigering om toestemming m.b.t. medische informatie te vragen

De raadkamer is met de rechter-commissaris van oordeel dat de geformuleerde onderzoekswens niet een opgave van een onderzoekshandeling betreft, zoals bedoeld in artikel 182, eerste lid, Sv. Het betreft immers niet een vraag aan aangeefster die zij als getuige uit eigen wetenschap kan beantwoorden. Voor zover het verzoek betrekking heeft op het vragen om voormelde toestemming, acht de raadkamer het bezwaarschrift dan ook ongegrond.

Beoordeling ten aanzien van de onderzoekswens de neuroloog te bevragen over de medische gegevens van aangeefster

De raadkamer begrijpt uit de reactie van de rechter-commissaris dat hij deze onderzoekswens heeft opgevat als een verzoek om schriftelijke medische gegevens over aangeefster bij de neuroloog op te vragen. Voorts begrijpt de raadkamer dat de rechter-commissaris deze onderzoekswens kennelijk niet heeft gehonoreerd, omdat het voorafgaande verzoek om het vragen van toestemming met betrekking tot doorbreking van het medisch beroepsgeheim is afgewezen.

De raadkamer overweegt allereerst dat ook een dergelijk verzoek om schriftelijk informatie op te vragen bij een arts, in dit stadium niet kan worden gezien als een opgave van de onderzoekshandelingen zoals bedoeld in artikel 182, eerste lid, Sv. Immers, de raadkamer is van oordeel dat een dergelijk verzoek in eerste instantie zou moeten worden gericht aan de officier van justitie. In dat licht bezien, acht de raadkamer de impliciete afwijzing van het verzoek door de rechter-commissaris op zichzelf niet onbegrijpelijk.

Echter, gezien de recent in werking getreden Wet Versterking Positie Rechter-commissaris, de nader vorm te krijgen uitvoering van die wet, alsmede de achterliggende bedoeling van de wetgever bij die wet, te weten - kort weergegeven - een meer efficiënte dossiervorming tijdens het voorbereidend onderzoek, zal de raadkamer in dit bijzondere geval de namens klager tijdens de behandeling in raadkamer nader naar voren gebrachte onderzoekswensen in de beoordeling betrekken (toetsing ex nunc). Immers, een efficiënte voortgang van de zaak is niet gebaat bij een hernieuwd verzoek aan de rechter-commissaris tot het verrichten van onderzoekshandelingen.

In raadkamer heeft de raadsman van klager nader toegelicht en uiteengezet dat hij de neuroloog wil horen als getuige. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de raadkamer van oordeel dat het desbetreffende verzoek aan de rechter-commissaris aldus had kunnen worden gelezen. Indien ervan wordt uitgegaan dat het verzoek tot het verrichten van deze onderzoekshandeling door de rechter-commissaris zou zijn gelezen als een verzoek tot het horen van de neuroloog als getuige, acht de raadkamer het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter-commissaris het verzoek zou hebben toegewezen. Daarom komt de raadkamer tot het oordeel dat het verzoek tot het horen van de neuroloog toegewezen moet worden.

De raadkamer zal gelet op het vorenstaande het bezwaarschrift in zoverre gegrond verklaren.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^

Hulpverleners overleden vrouw voor rechter

Een 54-jarige arts uit Heemstede en een 71-jarige natuurgeneeskundige uit Amsterdam die zich vanaf 2007 opwierpen als hulpverlener van een zieke vrouw moeten zich op 29 en 30 mei verantwoorden voor de meervoudige kamer van de rechtbank in Haarlem. De vrouw overleed in april 2011 als gevolg van uitgezaaide borstkanker. Het Openbaar Ministerie verdenkt de verdachten van (zware) mishandeling de dood ten gevolge hebbend subsidiair dood door schuld en het in hulpeloze toestand achterlaten van de vrouw.

De vrouw die in 2011 op 52-jarige leeftijd overleed, bemerkte in 2007 een knobbeltje in haar borst. Toen in het ziekenhuis de voorlopige diagnose ‘borstkanker' werd gesteld, werd ze door verdachten geleid naar de niet-reguliere geneeskunde. Vanuit die gedachte werd de ze door de arts en de natuurgeneeskundige begeleid in haar ziekteproces.

Ook toen de gezondheid van de vrouw ernstig en zichtbaar verslechterde werd haar door de twee verdachten afgeraden om zich te wenden tot het reguliere medische circuit.

De vragen die voorliggen zijn o.a. of beide verdachten zijn aan te merken als haar hulpverleners, of er sprake was van ‘informed consent' tussen de vrouw en haar hulpverleners, of er sprake was van goed hulpverlenerschap en of er een causaal verband bestaat tussen het handelen van beide verdachten en het lijden en uiteindelijk overlijden van de vrouw.

De hulpverleners wordt verweten dat zij de vrouw ervan weerhielden zich te wenden tot het reguliere medische circuit en pijnstillers te nemen. Volgens hen kwamen de ziekteverschijnselen niet voort uit borstkanker maar uit de ziekte van Lyme die van voorbijgaande aard zou zijn.

Na het overlijden zijn door de huisarts, de thuiszorginstelling en de echtgenoot van de vrouw meldingen gedaan bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) die vervolgens aangifte heeft gedaan. De medisch officier van justitie van het parket Noord-Holland, die is bijgestaan door het Expertisecentrum Medische Zaken van het OM, heeft besloten tot vervolging van de twee verdachten. De IGZ is voornemens een tuchtklacht tegen de arts in te dienen.

Voor de zitting zijn door de rechtbank 2 dagen uitgetrokken: woensdag 29 en donderdag 30 mei, beide dagen vanaf 09.30 uur. De zittingen vinden plaats in Gerechtsgebouw ‘De Appelaar', Simon de Vrieshof 1 Haarlem. Na het requisitoir is er een persofficier beschikbaar.

Bron: OM

Print Friendly and PDF ^

Afgeleid verschoningsrecht stichting, geen zwaarwegend belang

Rechtbank Almelo 24 april 2013, LJN BZ9109

Feiten en omstandigheden 

Op 20 februari 2013 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de gevangenhouding van verdachte bevolen voor de periode van 90 dagen gelet op de verdenking van poging tot doodslag.

Op 28 februari 2013 heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland machtiging verleend tot vordering verstrekking gevoelige gegevens van verdachte bij de Geestelijke Gezondheidsdienst Dimence. In die beschikking van de rechter-commissaris is opgenomen dat het gaat om alle medische gegevens over de periode van 1 januari 2008 tot en met 6 februari 2013 met betrekking tot verdachte waarover klaagster zou beschikken.

Op 1 maart 2013 heeft de officier van justitie van klaagster de verstrekking van gevoelige gegevens gevorderd waarover klaagster zou beschikken met betrekking tot verdachte. Klaagster heeft aan de vordering voldaan onder de voorwaarde dat de verzegelde enveloppe met de gevoelige gegevens ongeopend dient te blijven en door de rechter-commissaris wordt bewaard in afwachting van de rechterlijke beslissing op het ingediende klaagschrift. Klaagster heeft onder meer gesteld dat de gevorderde gegevens zonder meer gevoelige gegevens zijn, namelijk gegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in artikel 21Wbp.

Klaagster verzet zicht tegen de inbeslagname en kennisneming van deze gegevens en stelt zich op het standpunt dat alle gevorderde gegevens vallen onder het medisch beroepsgeheim en doet om die reden een beroep op het (afgeleid) verschoningsrecht. Het standpunt van de officier van justitie is dat gelet op het dringende onderzoeksbelang het strafvorderlijk belang dient te prevaleren boven het algemeen belang dat wordt beschermd door het medisch beroepsgeheim en het daaraan gekoppelde afgeleid verschoningsrecht.

Beoordeling rechtbank

Klaagster is in beginsel verschoningsgerechtigd. Indien door of namens een verschoningsgerechtigde geen toestemming wordt verleend tot verstrekking van geschriften tot welke zijn plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, is een inbreuk op dit verschoningsrecht van de geheimhouder volgens vaste jurisprudentie slechts toegelaten in 'zeer uitzonderlijke omstandigheden' (vgl. HR 14 oktober 1986, NJ 1987, 490 en HR 30 november 1999, NJ 2011, 438). Slechts in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden dient het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, te prevaleren boven het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden.

Ingevolge art. 98, eerste lid, Sv worden bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv, zonder hun toestemming, brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag genomen. Wel mogen, ook zonder hun toestemming, in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan de geheimhouder toekomende bevoegdheid tot verschoning.

De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de tot verschoning bevoegde persoon (vgl. HR 29 maart 1994, NJ 1994, 537). Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Het verschoningsrecht is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht (vgl. HR 30 november 1999, NJ 2002, 438). De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt is niet in een algemene regel samen te vatten. Daarbij geldt voorts dat indien moet worden geoordeeld dat het belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren, die inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit.

De rechtbank is van oordeel dat er in de onderhavige zaak geen zwaarwegend belang ten grondslag ligt aan de vordering van de officier van justitie. Ter zitting heeft de officier van justitie onder meer aangevoerd dat het medisch dossier voor de waarheidsvinding niet relevant is. Kennelijk wil het PBC in het kader van de observatie en beoordeling van de geestesgesteldheid van verdachte de beschikking krijgen over het medisch dossier. Verdachte zelf wil geen toestemming geven tot verstrekking van de gevraagde gegevens. De rechtbank is van oordeel dat de van klaagster gevorderde gegevens onder het bereik van het medisch beroepsgeheim vallen. Het medisch beroepsgeheim omvat immers alle gegevens die een zorgverlener in de uitoefening van zijn beroep over de patiënt te weten komt. Het is aan klaagster om te beoordelen of de gevorderde gegevens object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken. Namens klaagster is met een beroep op het verschoningsrecht gemotiveerd uiteengezet dat zij de gevorderde gegevens niet wenst te verstrekken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn door de officier van justitie geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die kunnen worden aangemerkt als volgens vaste jurisprudentie ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ op basis waarvan een inbreuk op het verschoningsrecht zou mogen worden toegelaten. Het klaagschrift dient om die reden dan ook gegrond verklaard te worden.

Nog daargelaten hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het bereik en de toepasselijkheid van het verschoningsrecht in de onderhavige zaak, is de rechtbank primair van oordeel dat de in titel IVA van het Wetboek van Strafvordering omschreven bijzondere opsporingsbevoegdheden niet bedoeld zijn voor het verkrijgen van gegevens zoals in de onderhavige zaak aan klaagster zijn verzocht. Het opmaken van een pro-justitiarapportage door gedragsdeskundigen betreft naar het oordeel van de rechtbank geen opsporing of opsporingsonderzoek in de zin van artikel 132a Sv. Ook om die reden moet het klaagschrift gegrond worden verklaard.

Conclusie 

De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard.

 

 

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^

Afdoeningsbeslissing zaak voormalig maagchirurg: OM seponeert 16 van de 17 zaken

Het Openbaar Ministerie Noord-Nederland heeft de nabestaanden en de ex-patiënten van een voormalig maagchirurg per brief gedetailleerd op de hoogte gebracht van het onderzoek in hun aangifte tegen de maagchirurg.

Voorgeschiedenis

Bij het onderzoeksteam zijn de afgelopen jaren 17 aangiften binnengekomen tegen de maagchirurg. In 6 zaken is de patiënt overleden en is er door de nabestaanden aangifte gedaan van dood door schuld en tevens hebben 11 ex-patiënten aangifte gedaan van zwaar lichamelijk letsel door schuld. Bij deze patiënten zou ernstig letsel zijn ontstaan door onzorgvuldig handelen van de chirurg.

Het onderzoek tegen de maagchirurg is de afgelopen jaren grondig en zorgvuldig uitgevoerd. Het tijdsverloop in dit onderzoek is te verklaren door het feit dat het verzamelen van alle medische informatie, door tussenkomst van het Scheper Ziekenhuis, veel tijd heeft gevraagd.

Het beoordelen van het handelen van verdachte vergt specialistische medische kennis. Die kennis is niet binnen het OM aanwezig. Het OM heeft intensief gezocht naar een deskundige en heeft een Bariatrisch chirurg in België bereid gevonden om alle aangiften en dossiers te beoordelen.

Door de omvang van de dossiers (ruim 6000 pagina's ) heeft het beoordelen maanden geduurd. Vervolgens zijn hierop weer vervolgvragen gesteld door het OM. De beantwoording van deze vragen kostte opnieuw tijd. Ook is het Medisch Expertise Centrum (EZM) in Rotterdam meermalen op verschillende momenten betrokken geweest bij deze zaak ter advisering en afstemming.

Strafvervolging

Nu is het onderzoek afgerond. Per aangifte heeft het OM een afdoeningsbeslissing genomen. Het OM gaat één zaak vervolgen. Het betreft hier de verdenking van zwaar lichamelijk letsel door schuld wegens het achterlaten van een wondgaasje tijdens de operatie. Deze zaak wordt op 18 juni 2013 behandeld voor de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.

Geen strafvervolging

De andere 16 zaken worden geseponeerd wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. In deze zaken kan onvoldoende aangetoond worden dat er sprake is van ‘verwijtbaar onvoorzichtig' handelen door de chirurg (ontbreken van schuld) en/of het causale verband tussen de dood of het zwaar lichamelijk letsel en het handelen van de chirurg.

Meer specifiek per sepot groep

Sepot groep 1: In 11 zaken volgt geen strafvervolging wegens het ontbreken van schuld, de verwijtbaarheid.

Sepot groep 2: In 5 zaken volgt geen strafvervolging wegens het ontbreken van het causaal verband tussen de operatie uitgevoerd door de chirurg en het intreden van de dood dan wel het ontstaan van letsel (in een enkel geval ontbreekt in deze zaken ook de schuld).

Sepot groep 1: complicaties

Uit rapportages blijkt dat het intreden van de dood of het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel het gevolg is geweest van complicaties die ten gevolge van de operatie zelf zijn ontstaan.

Het gaat hier om bekende complicaties en deze zijn beschreven als een risico bij maagoperaties. Hierdoor kunnen wij niet vervolgen voor verwijtbaar onvoorzichtig handelen door de maagchirurg.

Sepot groep 2: geen causaal verband

Bij deze aangiften is de dood ingetreden dan wel de gezondheid verslechterd na de operatie door de maagchirurg. Op basis van de bevindingen van de deskundigen en het strafrechtelijk onderzoek kan niet aangetoond worden dat het handelen van de maagchirug de oorzaak is geweest van het intreden

van de dood of het ontstane letsel. Naast het ontbreken van het causaal verband is ook bij enkele zaken geen sprake van schuld. Dit alles maakt dat wij ook hier niet kunnen vervolgen.

Bijeenkomst

Vandaag, dinsdag 23, april krijgen alle aangevers in een speciale bijeenkomst nadere informatie over het onderzoek. De zaaksofficieren van justitie en het onderzoeksteam van de politie geven een toelichting op het verloop van de strafzaak en het onderzoek.

Bron: OM

Print Friendly and PDF ^