Verdachte wordt verweten dat hij accountancy activiteiten heeft verricht en daarbij geen melding heeft gedaan van een voorgenomen ongebruikelijke transactie

Rechtbank Amsterdam 30 juni 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:3965

Aan verdachte is ten laste gelegde dat hij als belastingadviseur of externe registeraccountant of externe accountant-administratieconsulent zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefent, dan wel anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verricht, en daarbij opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de in artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme geformuleerde verplichting om een ongebruikelijke voorgenomen transactie onverwijld te melden nadat het ongebruikelijke karakter van die transactie hem bekend is geworden.

Alvorens toe te komen aan de vraag, of er sprake was van een ongebruikelijke voorgenomen transactie en of verdachte opzettelijk die ongebruikelijke transactie niet heeft gemeld, moet de vraag beantwoord worden of verdachte kan worden aangemerkt als een instelling in de zin van de Wwft, waarop deze meldplicht rust.

Ten tijde van het ten laste gelegde feit bepaalde artikel 1 lid 1 sub a onder 11 en 23 Wwft dat als instelling in de zin van de Wwft diende te worden aangemerkt – voor zover relevant voor de onderhavige zaak – een ‘natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als externe registeraccountant of externe accountant-administratieconsulent zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten waaronder forensische accountancy uitoefent, dan wel een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, voor zover die anderszins zelfstandigonafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verricht’ en een ‘natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die als belastingadviseur zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefent, dan wel een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, voor zover die anderszins zelfstandig onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig verricht’. Deze definitie gold vanaf 1 januari 2013. Daarvóór ontbrak in de Wwft de eis dat de beroepsactiviteiten ‘zelfstandig onafhankelijk’ moesten worden uitgeoefend.

In de Memorie van Toelichting van 23 april 2012 bij de “Wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES in verband met de implementatie van aanbevelingen van de Financial Action Task Force” (Kamerstukken II 2011-2012, 33 238, nr. 3) is met betrekking tot deze wetswijziging het volgende opgenomen:

“Verder wordt de normadressering voor de (externe) registeraccountants (RA), de (externe) accountants-administratieconsulenten (AA) en belastingadviseurs aangepast, dit mede op verzoek van de brancheorganisaties zelf. Deze is thans nog gericht op individuen, terwijl het in de praktijk voor bijvoorbeeld een individuele RA of AA werkzaam in een accountantsorganisatie vaak niet is toegestaan een ongebruikelijke transactie zelf te melden. Eerst dient intern gemeld te worden, ook in de gevallen waarin nog twijfel bestaat omtrent het ongebruikelijk karakter van de transactie. Het is dan doorgaans aan de compliance afdeling van de organisatie om te beslissen of daadwerkelijk gemeld dient te worden. De redenen om niet tot melding over te gaan worden vastgelegd en zijn voor de toezichthouder inzichtelijk.

De voorgestelde normadressering is beperkt tot degenen die de relevante beroepsactiviteiten zelfstandig onafhankelijk uitoefenen, kort gezegd: het kantoor en de natuurlijke persoon die zelfstandig optreedt. Deze kunnen door de toezichthouder bestuursrechtelijk worden aangesproken op ontoereikend beleid inzake bijvoorbeeld het melden van ongebruikelijke transacties, of het in concrete gevallen nalaten om meldingen van ongebruikelijke transacties te doen. Dat is ook efficiënter dan accountants in loondienst aan te spreken. Dit laat onverlet de mogelijkheid van tuchtrechtelijke maatregelen jegens natuurlijke personen op basis van het wettelijke tuchtrecht dat op een individuele RA of AA van toepassing is. (…)

In verband met deze aanpassingen is het instellingsbegrip van de belastingadviseur apart opgenomen in subonderdeel 23º. Ook voor deze beroepsgroep is de normadressering aangepast zoals hiervoor beschreven.”

In de “Richtsnoeren voor de interpretatie van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT) voor belastingadviseurs en accountants” van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (van juni 2014) is als toelichting op deze wetswijziging het volgende opgenomen:

“Normadressaat is de natuurlijk persoon, rechtspersoon of vennootschap die de beroepsactiviteiten “zelfstandig onafhankelijk” uitoefent. Dit betekent dat de natuurlijk persoon die als belastingadviseur, accountant of accountant-administratieconsulent alleen werkt, gezien moet worden als “instelling”. Wanneer de beroepsbeoefenaar in het kader van een organisatorische eenheid (vennootschap of rechtspersoon, zoals een maatschap, vennootschap onder firma, een BV of NV) werkt, rusten de verplichtingen uit de WWFT op die organisatorische eenheid. Deze wordt dan als zodanig als instelling aangemerkt. Het is aan de organisatie om er zorg voor te dragen dat haar partners en medewerkers aan de WWFT voldoen. Doet de organisatie dat niet of niet goed, dan is zij als instelling in de zin van de WWFT verantwoordelijk. Controle op de naleving, en dus ook de sanctie bij niet toepassen, speelt zich af op het niveau van de organisatie.”

Uit het dossier blijkt dat verdachte weliswaar beroeps- en bedrijfsmatig accountancy activiteiten of daarmee verband houdende activiteiten heeft uitgeoefend, maar dat hij die handelingen heeft verricht namens accountantskantoor, een vennootschap onder firma. Dit accountantskantoor heeft persoon ook gefactureerd voor de activiteiten van verdachte. Gelet hierop en op de hiervoor weergegeven uitleg van de Wwft is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet kan worden aangemerkt als een natuurlijk persoon diezelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten heeft uitgeoefend. Verdachte was daarom geen instelling in de zin van de Wwft en er rustte dus geen verplichting op hem om de in de tenlastelegging vermelde transactie te melden. Deze verplichting rustte op (de compliance officer van) het accountantskantoor. De omstandigheid dat een v.o.f. naar Nederlands recht geen rechtspersoonlijkheid heeft, doet hier niet aan af. In artikel 51, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is immers opgenomen dat voor de toepassing van de overige leden van dat artikel – waarin de strafvervolging van rechtspersonen wordt geregeld – de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, de maatschap, de rederij en het doelvermogen met de rechtspersoon gelijk worden gesteld.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het ten laste gelegde niet kan worden bewezen en dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.

Ten overvloede overweegt de rechtbank dat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte in het contact met Deutsche Bank bedragen heeft genoemd die op de te openen bankrekening zouden worden ontvangen. Evenmin blijkt op een andere wijze dat verdachte wetenschap had van de ten laste gelegde voorgenomen transactie. Hoewel de rechtbank niet toe komt aan deze rechtsvraag, zou zij verdachte ook hebben vrijgesproken als hij persoonlijk meldplichtig was geweest, omdat met de thans aanwezige stukken niet kan worden bewezen dat verdachte met het ongebruikelijke karakter van de voorgenomen transactie bekend is geworden.

Lees hier de volledige uitspraak. 

 

Print Friendly and PDF ^