Strafvermindering op grond van de inkeerregeling valt onder het begrip ‘penalty’ als bedoeld in EHRM Scoppola

Rechtbank Haarlem 19 februari 2013, LJN BZ3272

Essentie

Artikel 67n van de AWR valt onder het begrip ‘penalty’ als bedoeld in het arrest van het EHRM van 17 september 2009 en ligt aldus als algemene vervolgingsuitsluitingsgrond in de sfeer van het ‘materiële’ boeterecht en moet als zodanig en in samenhang met artikel 67e van de AWR en artikel 69, derde lid, van de AWR als een strafbepaling worden beschouwd en niet als een bepaling met betrekking tot de uitvoering of handhaving van de straf.

Samenvatting

Eiser heeft over de jaren 2000 tot en met 2009 onjuiste, want onvolledige, aangiften ib/pvv gedaan en over het jaar 2000 een onjuiste, want onvolledige, aangifte vermogensbelasting gedaan.

Eiser heeft bij brief van 16 februari 2011 aan verweerder opening van zaken gegeven over door hem aangehouden bankrekeningen bij A-BEDRIJF, Zwitserland. In de brief doet eiser een beroep op de inkeerregeling als bedoeld in artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Naast de gevolgen voor de belastingheffing wordt over de navorderingsaanslag een vergrijpboete opgelegd ingevolge artikel 67e, lid 6 AWR. In het kader van de inkeerregeling vanaf 1 juli 2010, wordt deze boete op grond van paragraaf 25, lid 13 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) over de jaren 2008 en 2009 teruggebracht tot nihil en op grond van paragraaf 7, lid 2 BBBB over de resterende van de 12 voorgaande jaren, gematigd tot 30% van het wettelijk maximum (300%). In geschil is of deze boete terecht is opgelegd.

Verandering van de inkeerregeling

Tot 2 juli 2009 luidde de tekst van artikel 67n AWR (de ‘oude’ inkeerregeling) als volgt: “Een vergrijpboete wordt niet opgelegd aan de belastingplichtige die alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.”

Bij de wet van 1 juli 2009, houdende Fiscaal stimuleringspakket en overige fiscale maatregelen, Stb. 2009, 280, is artikel 67n AWR met ingang van 2 juli 2009 gewijzigd. Artikel 67n (de ‘nieuwe inkeerregeling’) luidt sindsdien als volgt:

  1. “Wanneer de belastingplichtige uiterlijk twee jaar nadat hij een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan of aangifte had moeten doen, alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden, wordt geen vergrijpboete opgelegd.
  2. Ook na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn van twee jaar is het alsnog doen van een juiste en volledige aangifte, dan wel het verstrekken van juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen door de belastingplichtige vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden, een omstandigheid die aanleiding geeft tot matiging van de vergrijpboete.”

De vraag is of de wijziging van artikel 67n AWR met ingang van 2 juli 2009 ten gevolge heeft dat eiser, die op 26 februari 2011 een beroep heeft gedaan op de inkeerbepaling, een zwaardere straf wordt opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het beboetbare feit van toepassing was en of die wijziging valt onder het bereik van artikel 7 van het EVRM en artikel 15 van het IVBPR.

Naar het oordeel van de rechtbank dient artikel 67n AWR te worden geschaard onder het begrip ‘penalty’ nu de bepaling ziet op het vervallen van het recht van verweerder tot het opleggen van een boete (strafvervolging) voor diegene die onvolledig aangifte heeft gedaan, of aangifte had moeten doen, maar die alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt. Artikel 67n AWR ligt aldus als algemene vervolgingsuitsluitingsgrond in de sfeer van het ‘materiële’ boeterecht en moet als zodanig en in samenhang met artikel 67e AWR en artikel 69, derde lid, AWR als een strafbepaling worden beschouwd en niet als een bepaling met betrekking tot de uitvoering of handhaving van de straf. Aldus valt artikel 67n AWR onder de door de Hoge Raad in overweging 3.6.1 van het arrest van 12 juli 2011 (LJN BP6978) zogenoemde regels die zowel het specifieke strafmaximum als meer algemene regels met betrekking tot de sanctieoplegging betreffen en waarbij een toetsing aan de maatstaf van het gewijzigd inzicht van de strafwetgever omtrent de strafwaardigheid van de vóór de wetswijziging begane strafbare feiten achterwege kan blijven.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^