Artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 & één enkele verkeersfout
/Rechtbank Noord-Holland 2 september 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:8420
Verdachte is, rijdend in zijn personenauto op de provinciale weg N207 te Nieuw-Vennep, door het niet (voldoende) insturen van een voor hem naar rechts gelegen bocht in de weg met zijn personenauto op de voor de tegenliggers bestemde weghelft terecht gekomen waarna een frontale botsing met een personenauto op die weghelft heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer heeft als gevolg van het ongeval een gebroken linker heup en een op twee plaatsen gebroken rechterbeen opgelopen waarbij diverse platen en beugels in zijn been en heup zijn geplaatst. Het herstel zal nog zeker een jaar duren.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WvW. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad valt in het algemeen niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewe- zenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WvW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, te weten het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de inhoud van de dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting, niet onomstotelijk vast is komen te staan dat verdachte op 23 mei 2013 met zijn personenauto op de N207 te Nieuw-Vennep harder heeft gereden dan de aldaar op dat moment toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte zowel gedurende het politieonderzoek als tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft verklaard dat hij niet weet hoe hard hij destijds heeft gereden hetgeen eveneens ter terechtzitting is bevestigd door de getuige, die direct na het ongeval bij het eerste verhoor van verdachte ter plekke aanwezig is geweest. Daar komt bij dat ook uit de verrichte VerkeersOngevalsAnalyse gedateerd, 12 juli 2013 niet is komen vast te staan dat verdachte de maximumsnelheid ter plaatse heeft overschreden.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de volgende conclusie. Verdachte heeft een ongeval met zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt. Verdachte is immers door het niet (voldoende) insturen van een voor hem naar rechts gelegen bocht in de weg met zijn personenauto op de voor de tegenliggers bestemde weghelft terecht gekomen waarbij hij frontaal tegen een hem tegemoetkomende personenauto is gereden waardoor de bestuurder van deze auto zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Van meer dan deze enkele verkeersfout is in casu echter geen sprake. Gelet op de aard en de ernst van deze verkeersfout en op de overige omstandigheden van het geval is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden in die zin dat hem een aanmerkelijke schuld in de zin van de Wegenverkeerswet valt te maken. De verdachte zal dan ook van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder subsidiair ten laste gelegde feit (overtreding van artikel 5 WvW) op grond van het volgende.
Op 23 mei 2013 rijdt verdachte als bestuurder in zijn personenauto, een Toyota Avensis op de provinciale weg N207 (Leimuiderweg) te Nieuw-Vennep komende uit de richting van de A4 en gaande in de richting van de N205. Verdachte ziet in een bocht naar rechts opeens koplampen op zich afkomen waarna hij op de tegenligger klapt. De bestuurder van deze tegenligger is slachtoffer die op dat zelfde moment in zijn personenauto, een Citroën C1 voorzien van het kenteken, op de N207 rijdt komende uit de richting van de N205. Als het slachtoffer een flauwe bocht instuurt ziet hij plotseling een personenauto uit tegengestelde richting op zich afkomen welke zich op zijn weghelft bevindt. Hij kan niet meer uitwijken. Hierop vindt een frontale botsing tussen de beide personenauto’s plaats.
Door wegwerkzaamheden ter verbreding van de N207 werd al het verkeer ter plaatse over dezelfde tweebaansweghelft geleid waarbij de rijstroken waren gescheiden middels een gele doorgetrokken streep. Ter hoogte van het viaduct over de Hoofdvaart was een zogenaamde S-bocht gesitueerd. Uit de VerkeersOngevalsAnalyse is gebleken, dat het ongeval plaatsvond in voor- noemde S-bocht waarbij de personenauto van verdachte op de weghelft bestemd voor tegenliggers is gekomen. Er zijn namelijk negen sporen aangetroffen welke zich allemaal bevonden op de zuidwestelijke rijstrook alwaar voornoemd slachtoffer op dat moment reed. Dit betrof de rijstrook voor het tegemoetkomend verkeer. Verdachte heeft verklaard dat hij nog steeds niet weet hoe het ongeluk heeft kunnen plaatsvinden en hoe hij op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen.
Als gevolg van het ongeval heeft het slachtoffer een gebroken linker heup en een op twee plaatsen gebroken rechterbeen opgelopen waarbij diverse platen en beugels in zijn been en heup zijn geplaatst.
Bewezenverklaring
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot het betalen van een geldboete van 500 euro.
Lees hier de volledige uitspraak.