Artikel: De immuniteit van de feitelijk leidinggever na Stichtse Vecht

Hoewel in de literatuur al vrij eensgezind werd aangenomen dat de strafrechtelijke immuniteit van overheidslichamen haar langste tijd had gehad, besloot de Eerste Kamer op 10 november 2015 met een minieme meerderheid van slechts één stem verschil anders. Met die voor velen onverwachte uitkomst kiest de wetgever, in weerwil van de daarop veelvuldig geuite kritiek, voor het behoud van de status quo inzake de immuniteit van centrale en decentrale overheidslichamen en hun feitelijk leidinggevers. Dat standpunt is niet alleen in het licht van die kritiek, maar ook gezien de ontwikkelingen elders in Europa, opvallend. Zo hebben onze zuiderburen afgelopen zomer juist besloten om de strafrechtelijke immuniteit van publiekrechtelijke rechtspersonen op te heffen en is ook in andere EU-lidstaten een tendens waarneembaar in de richting van een verruiming van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen.

Over de keuze van de wetgever, het Stichtse Vecht-arrest en alle aanverwante materie zijn in korte tijd al meerdere lezenswaardige bijdragen verschenen, ook in dit tijdschrift. Het is niet de bedoeling van dit artikel om de daarin gevoerde discussie nogmaals over te doen. In het navolgende zal, na een uiteenzetting van het geldende immuniteitskader, nader worden ingezoomd op de positie van de feitelijk leidinggever. De beschrijving daarvan komt er in de literatuur namelijk nogal bekaaid vanaf. Primair omdat diens immuniteit rechtstreeks wordt ontleend aan de immuniteit van het openbare lichaam waaraan deze is verbonden. Daarnaast bestaat er in de literatuur weliswaar discussie over de mate waarin de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) dwingt tot de opheffing van de immuniteit van openbare lichamen, maar wordt vrij eensgezind aangenomen dat de immuniteit van de feitelijk leidinggever onverenigbaar is met de positieve verplichtingen die voortvloeien uit artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Bij de juistheid van die opvatting heeft de auteur zijn twijfels. Ook meent hij dat het vervolgen van feitelijk leidinggevers in de praktijk niet altijd eenvoudig zal zijn en om meerdere redenen op principiële bezwaren zal stuiten, waardoor de haalbaarheid en opportuniteit van dergelijke vervolgingen kan worden betwijfeld. Anders dan het EHRM lijkt aan te nemen, vormt de persoonlijke aansprakelijkheid van overheidsfunctionarissen geen alternatief voor de aansprakelijkheid van het overheidslichaam zelf.

Lees verder:



Print Friendly and PDF ^