Artikel: Het dossier als fundament voor de rechterlijke beslissing

Het dossier speelt in het Nederlandse strafprocesrecht een centrale rol. Zonder het dossier kunnen de snelheid en de efficiëntie van het huidige (en toekomstige) strafproces niet worden gewaarborgd. De processtukken zijn leidend tijdens de voorbereiding van de rechters en de griffier voorafgaand aan en tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Rechters zijn volgens de uitleg die in het Nederlandse strafprocesrecht aan het onmiddellijkheidsbeginsel wordt gegeven verplicht de processtukken die zij als bewijsmiddel willen gebruiken tijdens het onderzoek ter terechtzitting voor te houden, maar er bestaat slechts onder bepaalde omstandigheden een noodzaak om een getuige tijdens het onderzoek ter terechtzitting te ondervragen. De voorbereiding stelt de rechters in staat de relevante processtukken voor te houden en om gericht vragen te stellen aan de verdachte (en aan eventueel aanwezige getuigen en deskundigen). In de strafrechtspraktijk is een zo efficiënt en snel mogelijk (papieren) strafproces ontstaan, waarbij het dossier en de rechterlijke voorbereiding onmisbaar zijn.

Het belang van het dossier is praktisch gezien evident. Deze werkwijze – het voorbereiden van het onderzoek ter terechtzitting aan de hand van het dossier – volgt niet dwingend uit enige wettelijke bepaling. Het huidige Wetboek van Strafvordering bevat weinig bepalingen over het (gebruik van het) dossier, hoewel met de Wet inzake de herziening van de regels betreffende de processtukken in strafzaken en het Besluit processtukken in strafzaken in dit decennium nieuwe regelingen met betrekking tot de processtukken in werking zijn getreden.

Naast het feit dat de rechterlijke voorbereiding een praktijkgewoonte is geworden, is er weinig bekend over de invloed van de voorbereiding op de oordeelsvorming binnen een juridische context. De rechterlijke voorbereiding van het onderzoek ter terechtzitting aan de hand van het dossier krijgt weinig aandacht in de rechtswetenschappelijke literatuur en het rechtspsychologische experimentele onderzoek. Hiervoor zou meer aandacht moeten bestaan omdat uit het wel beschikbare experimentele onderzoek blijkt dat de voorbereiding op basis van het dossier significante invloed heeft op het uiteindelijke rechterlijke oordeel. In deze bijdrage staat de kwestie centraal of bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering aanpassingen in het wettelijk kader betreffende het dossier zijn voorzien, en of deze aanpassingen veranderingen teweegbrengen in het gebruik van het dossier ten behoeve van de voorbereiding van het onderzoek ter terechtzitting.

Hiervoor wordt in paragraaf 2 de rol die het dossier speelt in de rechtspraktijk uiteengezet in het licht van (rechts)psychologische literatuur over oordeelsvorming: daarin staat de these centraal dat het gebruik van het dossier voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting schadelijk is voor onbevooroordeelde oordeelsvorming. Hoe de processtukken door de rechter worden gebruikt, en hoe dat zijn oordeelsvorming beïnvloedt, zijn thema’s die aan belang toenemen doordat de wetgever een ‘beweging naar voren’ maakt, waarbij de nadruk (nog) meer op het opsporingsonderzoek komt te liggen, en de resultaten uit dat onderzoek tijdens het onderzoek ter terechtzitting enkel worden geverifieerd. Om ervoor te waken dat door de eenzijdige voorbereiding een sterk bevooroordeeld beeld van de zaak bestaat, is een andere wijze van dossiervorming belangrijk. Vervolgens wordt in paragraaf 3 beschreven hoe het wettelijke kader met betrekking tot de samenstelling van de processtukken er nu uitziet. In dezelfde paragraaf concludeer ik dat de Conceptwetsvoorstellen Sv daarin geen veranderingen teweegbrengen. De afronding van deze bijdrage vindt in paragraaf 4 plaats waarin enkele aanbevelingen worden gedaan.

Lees verder:

 

 

Print Friendly and PDF ^