Bastion c.s. stelt dat de Staat onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar werknemers te dreigen met betrokkenheid van de politie en met een verhoor op een politiebureau en door haar werknemers in prive te benaderen
/Rechtbank Midden-Nederland 31 december 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:7249
Eiseressen 1 t/m 4 exploiteren elk een Bastionhotel in resp. Dordrecht, Apeldoorn en Hoofddorp. Bij eiseres 5 is een deel van het personeel van de hotels in dienst.
Op 6 november 2013 heeft de Inspectie SZW in het kader van een onderzoek naar de naleving van deze arbeidswetgeving door Bastion c.s. een bedrijfsbezoek gebracht aan Bastion c.s. De Inspectie heeft onderzoek gedaan naar de administratie en werkplekcontroles uitgevoerd. Ook heeft zij verhoren afgenomen van werknemers van Bastion c.s., onder wie ook medewerkers van de huishoudelijke dienst (kamerpersoneel).
Geschil
Bastion c.s. vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. te verklaren voor recht:
- dat de Staat onrechtmatig jegens Bastion c.s. heeft gehandeld door één of meer werknemers van Bastion c.s. te dreigen met betrokkenheid van de politie, althans met verhoren in een politiekantoor in het kader van het in het lichaam van de dagvaarding genoemd onderzoek, althans subsidiair dat de Staat onrechtmatig jegens Bastion c.s. heeft gehandeld door één of meer werknemers van Bastion c.s. in het kader van het in het lichaam van de dagvaarding genoemd onderzoek, mee te delen dat zij gehoord dienen te worden op een politiekantoor, zonder dat was gebleken dat deze werknemers, althans werknemer, niet bereid waren om mee te werken aan een verhoor op een locatie van Bastion c.s. of in de woning van de werknemer zelf;
- dat de Staat onrechtmatig jegens Bastion c.s. handelt of heeft gehandeld indien zij één of meer werknemers van Bastion c.s. zal meedelen of heeft meegedeeld dat zij gehoord dienen te worden op een politiekantoor, voordat blijkt of gebleken is of deze werknemers niet bereid zijn of waren om mee te werken aan een verhoor op een locatie van Bastion c.s. of in de woning van de werknemer zelf;
- dat de Staat onrechtmatig jegens Bastion c.s. heeft gehandeld door één of meer werknemers van Bastion c.s. op hun woonadres te benaderen, terwijl zij ook op een locatie van Bastion c.s. benaderd hadden kunnen worden;
- dat de Staat onrechtmatig jegens Bastion c.s. handelt door één of meer werknemers van Bastion c.s. anders dan op locatie van Bastion c.s., subsidiair op hun woonadres, te benaderen, indien zij ook op een locatie van Bastion c.s. benaderd kunnen worden;
De Staat te verbieden:
- om werknemers van Bastion c.s. op intimiderende wijze te bejegenen in het kader van een onderzoek naar Bastion c.s.;
- om werknemers van Bastion c.s. in het kader van een onderzoek door de Staat bij Bastion c.s. te dreigen met betrokkenheid van de politie of verhoren op een politiekantoor, zo lang nog niet is gebleken van een weigering van deze werknemer aan een verhoor op een locatie van eisers of op het woonadres van de werknemer zelf, met uitzondering van die gevallen waarbij het een werknemer van Bastion c.s. betreft zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of het een werknemer van Bastion c.s. betreft die geen vrije toegang heeft tot de Nederlandse arbeidsmarkt;
- werknemers van Bastion c.s. in het kader van een onderzoek anders dan op locatie van Bastion c.s., subsidiair op hun woonadres, te benaderen, indien zij ook op de locatie van Bastion c.s. benaderd kunnen worden;
- de Staat te gebieden voorstellen van werknemers van Bastion c.s. ten aanzien van locatie, tijdstip en datum van verhoren in het kader van een onderzoek van de Staat naar Bastion c.s. van de betreffende werknemer te accepteren, zolang de door de betreffende werknemer voorgestelde locatie van het verhoor is gelegen in de statutaire vestigingsplaats van het betreffende hotel van Bastion c.s., het door de betreffende werknemer voorgestelde tijdstip gedurende kantoortijden is en de door de betreffende werknemer voorgestelde datum een werkdag is niet later dan twee weken nadat de Staat de betreffende werknemer heeft laten weten hem of haar te willen verhoren,
op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere overtreding van de Staat van de onder B. en C. genoemde verboden of gebod; en met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding.
De grondslag van de vordering is onrechtmatige daad. Bastion c.s. stelt dat de Staat onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar werknemers te dreigen met betrokkenheid van de politie en met een verhoor op een politiebureau en door haar werknemers in privé te benaderen. Bastion c.s. heeft hierdoor schade geleden die bestaat uit verzuim door werknemers, kosten van werving en inwerken van nieuwe werknemers omdat werknemers als gevolg van het onderzoek ontslag genomen hebben en reputatieschade.
De Staat betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld en de Staat betwist de schade. De Staat voert ten verweer aan dat de vordering van Bastion c.s. prematuur is omdat zij de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd in een bestuursrechtelijke procedure aan de orde dient te stellen. Subsidiair stelt de Staat zich op het standpunt dat er in onderhavige procedure terughoudend dient te worden getoetst. De staat voert voorts ten verweer aan dat Bastion c.s. geen belang heeft bij de vorderingen omdat het belang van Bastion c.s. niet op één lijn kan worden gesteld met het belang van de werknemers.
Beoordeling rechtbank
Als meest verstrekkende verweer heeft de Staat aangevoerd dat het niet aan de civiele rechter maar aan de bestuursrechter is om een oordeel te geven over de wijze waarop het onderzoek is verlopen en het onderzoeksmateriaal is verkregen. De rechtbank volgt de Staat hierin niet. De grondslag van de vordering is onrechtmatige daad en daarmee is de bevoegdheid van de civiele rechter tot kennisneming van de vorderingen gegeven.
Bastion c.s. legt aan de gevorderde verklaring voor recht ten grondslag dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door (i) te dreigen met betrokkenheid van politie, althans verhoor op een politiebureau, (ii) mee te delen dat werknemers op het politiebureau moeten worden gehoord zonder dat gebleken is dat deze werknemers niet bereid zijn om mee te werken aan een verhoor op locatie van Bastion c.s. of bij hen thuis, en (iii) het benaderen van werknemers op hun woonadres, als zij ook op locatie van Bastion c.s. benaderd kunnen worden.
Het verwijt dat werknemers zijn gedreigd met betrokkenheid van politie, althans verhoor op een politiebureau, onderbouwt Bastion c.s. door aan te voeren dat werknemers zijn gedreigd met het aan de broek krijgen van een proces-verbaal. Een werkneemster die aangaf dat zij moest vertrekken om haar kinderen op te halen, werd te kennen gegeven dat zij in dat geval zou worden opgehaald door de politie. A verklaart in een e-mail dat tegen B is gezegd dat je eventueel een proces-verbaal aan de broek kon krijgen. Aan C was opgedragen zich te melden op het politiebureau in Apeldoorn om te worden gehoord.
De Staat heeft betwist dat werknemers van Bastion c.s. zijn gedreigd met betrokkenheid van de politie, althans verhoor op een politiebureau. De Staat voert aan dat het formeel vorderen van medewerking van kamerpersoneel, achterwege is gelaten. Alleen het management is desgevraagd medegedeeld dat er proces-verbaal zou worden opgemaakt als medewerking zou worden geweigerd. De Staat heeft betwist dat C is opgedragen zich op een politiebureau te melden. Het verhoor van C werd op haar verzoek afgerond en toen is besproken wanneer en op welke locatie het verhoor zou worden voortgezet.
De rechtbank is van oordeel dat Bastion c.s. haar stelling dat er is gedreigd met betrokkenheid van de politie, althans verhoor op een politiebureau onvoldoende heeft onderbouwd. Enerzijds is de onderbouwing onvoldoende concreet. Bastion c.s. komt niet met namen en verklaringen van werknemers die stellen te zijn gedreigd met “het aan de broek krijgen” van een proces-verbaal. Ter comparitie heeft Bastion c.s. over de werkneemster die zou worden opgehaald door de politie als zij zou vertrekken om haar kinderen op te halen, slechts kunnen verklaren dat dit een medewerkster van de huishoudelijke dienst in Dordrecht betreft. Uit de verklaringen die Bastion c.s. heeft overgelegd als productie 16 bij dagvaarding volgt niet dat er zou zijn gedreigd met de politie. Deze verklaringen zien overwegend op de wijze waarop tijdens de verhoren de vragen werden gesteld. Gezien de gemotiveerde betwisting door de Staat, volstaan deze algemeenheden derhalve niet en zal de rechtbank de stellingen van Bastion c.s. als onvoldoende onderbouwd passeren.
Anderzijds komt het verwijt van Bastion c.s. aan de Staat onvoldoende uit de verf. De Staat heeft aangevoerd dat het management is medegedeeld dat zij verplicht waren om mee te werken en dat hen ook de consequenties zijn uitgelegd als zij dat niet zouden doen. In dat licht bezien heeft Bastion c.s. onvoldoende onderbouwd waarom een mededeling aan B – die volgens Bastion c.s. ter comparitie niet tot het kamerpersoneel behoort – van die strekking als bedreiging dient te worden gekwalificeerd. Behalve de e-mail van A bevindt zich in het dossier geen enkel stuk dat betrekking heeft op het contact tussen B en de Inspectie waarop dreigen met betrokkenheid van de politie kan worden gebaseerd. Mede gezien de gemotiveerde betwisting door de Staat dat er zou zijn gedreigd, had wel het op de weg van Bastion c.s. gelegen de feiten rond B nader te specificeren. Datzelfde geldt voor datgene wat zich rondom het verhoor van C zou hebben afgespeeld. Uit productie 8 bij dagvaarding die Bastion c.s. heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat C zou zijn geïnstrueerd zich op een politiebureau te melden, blijkt niet van enige dreiging of dwang. Mede gezien de gemotiveerde betwisting door de Staat, heeft Bastion c.s. haar stelplicht dat er sprake is geweest van dreiging met betrokkenheid van politie althans verhoor op een politiebureau, onvoldoende ingevuld. De rechtbank zal dit deel van de vordering derhalve afwijzen.
Bastion c.s. stelt dat de Staat ook onrechtmatig heeft gehandeld door mede te delen dat werknemers op het politiebureau moeten worden gehoord als niet gebleken is dat deze werknemers bereid zijn op locatie van Bastion c.s. of bij hen thuis te worden gehoord. Tussen partijen is niet in geschil dat tijdens het onderzoek het politiebureau als verhoorlocatie is genoemd. Partijen zijn het er echter niet over eens of er keuzevrijheid voor de werknemer ten aanzien van deze verhoorlocatie bestond.
Bastion c.s. legt de gebeurtenissen rond C en de familie D ten grondslag aan het verwijt. Aan C is opgedragen zich te melden op het politiebureau in Apeldoorn. Familie D werd geconfronteerd met een onaangekondigd bezoek door de Inspectie op hun woonadres. Familie D gaf aan op een later moment op locatie van Bastion c.s. gehoord te willen worden. De Inspectie heeft toen volgens Bastion c.s. te kennen gegeven dat zij in dat geval naar het politiebureau moesten komen.
De Staat heeft betwist dat er sprake zou zijn geweest van afwezigheid van keuzevrijheid ten aanzien van de verhoorlocatie. C is niet verplicht zich te melden op het politiebureau. Met haar is in goed overleg besproken wanneer en waar het tweede deel van het verhoor zou worden afgenomen. Aan de familie D is een huisbezoek afgelegd. Mevrouw D wilde niet worden gehoord en de Inspectie heeft het daarbij gelaten. Alleen twee ex-werknemers zijn – in overleg – op het politiebureau gehoord.
De rechtbank is van oordeel dat Bastion c.s. haar stelling dat werknemers is medegedeeld dat zij op een politiebureau moesten worden gehoord, zonder dat aan hen keuzevrijheid werd gelaten, onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de door Bastion c.s. overgelegde producties ter staving van de gebeurtenissen rond C, volgt niet dat haar is medegedeeld dat zij zonder meer op een politiebureau moest verschijnen. Uit deze producties volgt dat er tussen (de advocaat van) Bastion c.s. en de Staat onduidelijkheid was over de bereidheid van Bastion c.s. de verhoren bij haar plaats te laten vinden. Het resultaat van dit misverstand zou zeer wel kunnen zijn geweest dat het politiebureau als verhoorlocatie aan de orde is gesteld maar dat de Inspectie C keuzevrijheid heeft onthouden, kan echter niet worden gebaseerd op de door Bastion c.s. overgelegde productie 8. De stelling dat de familie D naar het politiebureau moest komen, is door de Staat ter comparitie gemotiveerd betwist. Bastion c.s. heeft vervolgens geen nadere feiten aangevoerd die haar stelling onderbouwen. Bastion c.s. heeft haar stelling derhalve onvoldoende onderbouwd, zodat dit deel van de vordering eveneens zal worden afgewezen.
Ter comparitie heeft Bastion c.s. aangevoerd dat het horen op het politiebureau niet is vastgelegd in richtlijnen en dat dit een aanwijzing is voor onrechtmatigheid. De Staat heeft dit betwist en aangevoerd dat het uitwijken naar een politiebureau als geen andere geschikte ruimte beschikbaar is, staande praktijk is. De Staat heeft dit toegelicht door aan te voeren dat de Inspectie niet over eigen verhoorruimtes beschikt. Zij is dus in elk onderzoek afhankelijk van de beschikbaarheid van ruimtes bij de te onderzoeken werkgever. Als deze er niet zijn of als de werknemer niet bij werkgever wil worden gehoord, dan wijkt de Inspectie uit naar de woning van de werknemer of, als dat geen optie is, het politiebureau. De keuze voor de locatie wordt gemaakt in onderling overleg.
De rechtbank ziet niet in waarom het enkele feit dat de mogelijkheid tot het afnemen van een verhoor op het politiebureau niet in een richtlijn is vermeld, een aanwijzing is voor onrechtmatigheid. Bastion c.s. heeft dat ook verder niet toegelicht. Ter comparitie heeft de Staat onweersproken gesteld dat afhankelijk van het bedrijf dat wordt onderzocht, wordt bepaald waar de verhoren plaats kunnen vinden. In een hotel zal gemakkelijker op locatie kunnen worden gehoord dan in een slachthuis. Ook laat de Inspectie de locatie afhangen van de wensen van de te horen werknemers. De rechtbank zal de stelling van Bastion c.s. derhalve passeren.
Bastion c.s. stelt ten slotte dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door werknemers op hun privéadres te benaderen, als zij ook op locatie van Bastion c.s. benaderd kunnen worden.
Niet in geschil is dat familie D op het privéadres is benaderd door de Inspectie. Bastion c.s. heeft verzuimd te stellen en te onderbouwen waarom een bezoek thuis onrechtmatig is, als de werknemers ook op locatie van Bastion c.s. benaderd kunnen worden. De Staat heeft betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld en ter comparitie aangevoerd dat de Inspectie belang kan hebben bij het in privé benaderen en spreken van werknemers. De Inspectie doet immers onderzoek naar de werkomstandigheden bij werkgever en zij heeft belang bij een situatie waarin werknemers zich vrij voelen daarover te verklaren. Mede in het licht van de gemotiveerde betwisting, zal de rechtbank dit deel van de vordering, als onvoldoende gesteld en onderbouwd, afwijzen.
Bastion c.s. heeft haar stellingen dat er is gedreigd, dat er is medegedeeld dat werknemers op het politiebureau moesten worden gehoord en dat werknemers ten onrechte in privé zijn benaderd onvoldoende onderbouwd en derhalve niet aan haar stelplicht voldaan. Om die reden wordt aan bewijslevering niet toegekomen en zal de rechtbank het bewijsaanbod van Bastion c.s. passeren.
Bastion c.s. heeft nog gesteld dat er op de Staat een verzwaarde stelplicht rust en daartoe aangevoerd dat de Staat in onderhavige procedure selectief informatie overlegt en dat zij niet ingaat op het verzoek van Bastion c.s. om aan haar een verslag van het huisbezoek aan D te verstrekken. De rechtbank volgt Bastion c.s. hierin niet. Onder de verzwaarde stelplicht wordt verstaan de plicht van degene op wie niet de bewijslast rust tot het verstrekken van feitelijke gegevens ter motivering van de betwisting van de stellingen van de wederpartij op wie de bewijslast rust, teneinde laatstgenoemde aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. De constructie van de verzwaarde stelplicht wordt met name toegepast in gevallen waarin de partij die over de deskundigheid en de gegevens beschikt aansprakelijk wordt gesteld voor een fout (bijvoorbeeld arts, notaris, werkgever). Bastion c.s. heeft niet gesteld om welke reden er op de Staat een verzwaarde stelplicht rust. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet het geval dat Bastion c.s. op een bepaald punt in bewijsnood verkeert. Voor feitelijke informatie kan Bastion c.s. terecht bij haar werknemers en zij heeft via hen ook informatie vergaard. Dat Bastion c.s. van deze werknemers geen of andere informatie ontvangt, kan niet via een verzwaarde stelplicht op de Staat worden afgewenteld.
Slotsom is dat de rechtbank van oordeel is dat niet vast staat dat er door de Staat onrechtmatig is gehandeld. De gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. Gezien dit oordeel behoeft het gevorderde verbod onder B. 2 en 3, dat in het verlengde ligt van de gevorderde verklaring voor recht, geen bespreking en zullen deze vorderingen eveneens worden afgewezen. Gezien het oordeel van de rechtbank dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld door werknemers in privé te benaderen en dat werknemers niet zijn verplicht te worden gehoord op een politiebureau, treft het verbod onder C. hetzelfde lot als de vorderingen onder A. en B. sub 2 en 3 en zal dit worden afgewezen.
Onder B. sub 1 vordert Bastion c.s. een verbod voor de Staat om werknemers van Bastion c.s. op intimiderende wijze te bejegenen in het kader van een onderzoek naar Bastion c.s. Voor deze vordering geldt dat deze zo onbepaald is dat deze daarom al niet kan worden toegewezen. Ook de vordering onder B. sub 1 zal derhalve worden afgewezen.
Nu de hoofdvorderingen zullen worden afgewezen, zullen de gevorderde dwangsommen ook worden afgewezen.
Bastion c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op: griffierecht € 608,00 en salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00). Totaal € 1.512,00.
Beslissing
De rechtbank wijst de vorderingen af, veroordeelt Bastion c.s. in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.512,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling en veroordeelt Bastion c.s., onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door de Staat volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat.
Lees hier de volledige uitspraak.