Beklag tegen inbeslagname complete bedrijfsadministratie trustkantoor
/Rechtbank Amsterdam 23 juni 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:5004
Het klaagschrift strekt tot teruggave van de (onder Klager) in beslag genomen voorwerpen, te weten de voorwerpen die staan vermeld op de lijsten met in beslag genomen goederen (A, B, BD, B2, B3, B4, B-auto, F, FD, G en GD) die aan deze beschikking zijn gehecht. Het betreft onder meer gegevensdragers, dozen met ordners (administratie), tokens en bankpassen.
Klager heeft een trustkantoor dat zijn diensten aanbiedt aan 150 ondernemingen. Aangezien onder meer alle administratie in beslag genomen is, komen de ondernemingen waarvan Klager verantwoordelijk is voor het beheer in de problemen omdat hun jaarrekeningen nu niet tijdig kunnen worden gedeponeerd. De inbeslagneming van de complete administratie, die reeds zeven maanden geleden heeft plaatsgevonden, en het beslag op de bankrekeningen brengen mee dat de onderneming van Klager de facto is gesloten. Het kantoorpersoneel is de hele dag bezig (boekhouders, adviseurs en advocaten van) klanten op afstand te houden. De praktische oplossing die door het Openbaar Ministerie is aangedragen, die erop neerkomt dat Klager een digitale kopie kan krijgen van de dossiers die hij nodig heeft, biedt geen soelaas aangezien Klager tot dusverre slechts digitale bestanden (gescande documenten) heeft ontvangen die niet voorzien zijn van een herkenbare bestandsnaam. De enige werkbare oplossing is dat de fysieke dossiers nadat ze zijn gescand overeenkomstig het eerste lid van artikel 116 Sv aan Klager worden teruggegeven.
Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie en het proces-verbaal betreffende de stand van zaken beslag Klager locatie B – verklaard zich te verzetten tegen teruggave van de in beslag genomen voorwerpen en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat deze voorwerpen nodig zijn in verband met de waarheidsvinding en het onderzoek nog niet is afgerond.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie van 13 april 2017 houdt kort samengevat het volgende in. Onderzoek Naam 1 betreft een grootschalig onderzoek met Klager als hoofdverdachte. Hij wordt verdacht van fiscale fraude, mensensmokkel, valsheid in geschrift, oplichting en witwassen. Op 1 december 2016 vonden er in het kader van dit onderzoek op verschillende plaatsen in Nederland en in het buitenland doorzoekingen plaats waarbij met name grote hoeveelheden administratie in beslag werden genomen. Het ging daarbij om zowel digitale als fysieke administratie. Een van de plaatsen waar werd gezocht, was het kantoor van Klager in plaats alwaar nagenoeg de gehele fysieke en digitale administratie in beslag werd genomen. Zowel het onderzoeksteam als het Openbaar Ministerie is zich er uiteraard van bewust dat een dergelijke inbeslagneming een onderneming platlegt en daarom is binnen het onderzoek direct de prioriteit gelegd bij het beslag. Nadat daags na de doorzoeking een complete kopie was gemaakt van het digitale beslag, is dat ter beschikking gesteld aan Klager. Daarmee had hij dus meteen weer toegang tot een groot deel van de administratie. Daarnaast is meteen begonnen met het inscannen van het fysieke beslag. Dit neemt de nodige tijd in beslag, maar dit is de enige werkbare manier om het beslag inzichtelijk te maken voor het onderzoeksteam. Tevens maakt deze werkwijze het mogelijk (steeds) een kopie van de reeds ingescande administratie te verstrekken aan Klager. Hiermee is onlangs begonnen. Daarnaast is aan Klager meermalen het aanbod gedaan dat wanneer hij om specifieke dossiers verlegen zou zijn, waar hij niet in digitale vorm over beschikt, hij om deze dossiers zou kunnen vragen. Er zou dan voorrang gegeven kunnen worden aan het inscannen van deze dossiers waardoor hij daar een kopie van zou kunnen ontvangen. Van dit aanbod is slechts mondjesmaat gebruik gemaakt.
In raadkamer heeft de officier van justitie hieraan toegevoegd dat als de aangedragen oplossing niet werkbaar blijkt te zijn, gekeken kan worden naar een alternatief. Teruggave van de fysieke dossiers is (nog) niet mogelijk omdat tussen de stukken zich valse geschriften bevinden en het onderzoek nog niet is afgerond.
Beoordeling
Uit een van de lijsten met in beslag genomen voorwerpen (B-auto) die als productie 3 bij het klaagschrift is gevoegd, blijkt dat op 1 december 2016 op het adres adres 1 een Mini Cooper in beslag genomen is. Uit het dossier blijkt dat deze auto in beslag genomen is onder Rechtspersoon 1 BV in de zaak met parketnummer 13/845211-16 en voorts dat sprake is van conservatoir beslag ex artikel 94a Sv. In het klaagschrift noch in raadkamer heeft Klager verder (specifiek) aandacht aan (het voortduren van het beslag op) deze auto besteed. Klager heeft niet gesteld dat hij de eigenaar van deze auto is of directeur en/of enig aandeelhouder van de desbetreffende bv is. Gelet op het voorgaande kan Klager niet als belanghebbende worden aangemerkt en kan hij daarom niet in het beklag ten aanzien van de Mini Cooper worden ontvangen.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Klager wordt verdacht vanaf 1 januari 2010 zich te hebben schuldig gemaakt aan:
- Het opzettelijk onjuist doen van bij de belastingwet voorziene aangiften (artikel 69, tweede lid Algemene wet inzake rijksbelastingen);
- Mensensmokkel (artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht);
- Valsheid in geschrift, (artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht);
- Oplichting (artikel 326 Sr; van het Wetboek van Strafrecht);
- Witwassen en gewoontewitwassen (artikel 420bis Sr en artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht).
Uit het FIOD-dossier voor zover dat aan de rechtbank ter beschikking is gesteld, volgt dat Klager ervan wordt verdacht dat hij in de periode 2010-2013 voor klanten in Nederland verrichtte werkzaamheden heeft gefactureerd aan in het buitenland gevestigde bedrijven, gelieerd aan de desbetreffende Nederlandse klanten. Op verzoek van Klager zouden die klanten facturen van Klager betaald hebben op in het buitenland aangehouden bankrekeningen, hoofdzakelijk op zijn privérekening in Monaco en op bankrekeningen op Naam van Rechtspersoon 2 Ltd. in Hongkong. Deze firma is volgens de FIOD zeer vermoedelijk een zogeNaamde brievenbusfirma, waar geen kantoor wordt gehouden en geen Bedrijfsactiviteiten worden verricht. De FIOD heeft berekend dat in de periode 2010-2013 op deze manier door Klager vanuit Nederland een omzet is verschoven en verzwegen van ten minste €672.063 waarover hij aan belastingen circa €336.032 had moeten afdragen. Klager heeft over deze periode in zijn aangiften inkomstenbelasting geen inkomsten uit buitenlandse activiteiten vermeld. Rechtspersoon 2 Ltd hield ten minste twee bankrekeningen aan, een bij de HSBC bank in Hongkong en een bij RBS Coutts AG in Zwitserland. Klager was gemachtigd op beide bankrekeningen. Aan de hand van bankmutaties is vastgesteld dat in de periode 2010-2013 op de rekening in Hongkong circa €2.000.000 is binnengekomen en op de rekening in Zwitserland circa €1.000.000. Bij de FIOD bestaat het vermoeden dat deze gelden (mede) afkomstig zijn van Nederlandse klanten op de wijze zoals bovenstaand beschreven en waarover dus geen belastingen zijn afgedragen aan de Nederlandse Staat. De af te dragen belasting over deze omzet van €3.000.000 bedraagt €1.163.969 (€3.000.000 - €672.063 x 50%). Ook bestaat het vermoeden dat een deel van deze gelden afkomstig is van de in Nederland vermoedelijk door Klager gepleegde mensensmokkel in combinatie met valsheid in geschrift en oplichting.
Uit het dossier volgt verder dat door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) op 3 december 2015 de volgende informatie is aangeleverd: “Klager helpt rijke Russen om in Nederland te komen wonen en om hun geld in Nederland te investeren. Klager helpt hen met het opzetten van bedrijven en hij zet mensen bij een van zijn eigen bedrijven op de loonlijst, zodat zij een verblijfsvergunning kunnen krijgen. De mensen moeten hiervoor meer dan een ton euro aan Klager betalen. Deze dienstverlening biedt Klager ook aan in Monaco. Het verhaal gaat dat de rijke Russen hun geld niet op een eerlijke manier verdiend hebben”. Bovenstaande informatie sluit volgens de FIOD aan op verklaringen van twee (ex)klanten van het trustkantoor van Klager. De mensensmokkel vindt volgens de FIOD vermoedelijk plaats via de Rechtspersoon 3 BV, waarvan Persoon 1, de echtgenote van Klager, die sinds oktober 2011 gescheiden van hem leeft, op papier bestuurder is, maar waarvan Klager de feitelijk leidinggever is. Rechtspersoon 3 BV is een zogeheten referent, dat wil zeggen dat zij bevoegd is om voor (kennis)migranten (tijdelijke) verblijfsvergunningen in Nederland aan te vragen. Er zijn verscheidene verklaringen van kennismigranten dat Klager voor hen verblijfsvergunningen heeft verkregen door gebruik te maken van door hem opgezette constructies, waarbij kennismigranten op de loonlijst van Rechtspersoon 3 BV werden gezet tegen ten minste het vereiste minimum salaris, zonder daadwerkelijk werkzaamheden te verrichten. Door onder meer het valselijk opmaken van loonstroken en/of arbeidscontracten werd voldaan aan de vereisten ter verkrijging van een verblijfsvergunning, aldus de FIOD. Tot op heden is uit het onderzoek naar voren gekomen dat Rechtspersoon 3 BV ten minste vijf kennismigranten uit Rusland op de loonlijst heeft/had staan die op deze manier aan een verblijfsvergunning zijn gekomen. Voorts is uit financiële informatie gebleken dat deze werknemers daarvoor ten minste €100.000 per werknemer hebben betaald. In gevallen waarbij kennismigranten een eigen onderneming hadden, zette Klager een nieuwe vennootschapsstructuur op met onder meer Cypriotische vennootschappen, waardoor het voor derden niet meer zichtbaar is wie de UBO is en wie feitelijk het gezag voert binnen het Bedrijf van die kennismigrant. Vervolgens werd een vals arbeidscontract opgemaakt, waarbij de UBO in een bepaalde functie in loondienst trad (in feite bij zijn eigen onderneming), waardoor voldaan wordt aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Tot op heden zijn wat betreft laatstgenoemde constructie acht gevallen in beeld, waarbij vermoedelijk sprake is dat €100.000 of meer betaald is. Op basis van voornoemde constructies is volgens de Fiod de IND bewogen tot afgifte van verschillende verblijfsvergunningen. Gelet op vorenstaande wordt door de FIOD vermoed dat Klager door middel van mensensmokkel mogelijk €1.300.000 (13 x €100.000) verdiend heeft.
In het dossier staat verder te lezen dat bij de FIOD ten aanzien van de aankoop van een viertal vastgoedobjecten het vermoeden bestaat dat deze zijn gefinancierd met gelden die door middel van de hiervoor beschreven misdrijven zijn verkregen. Het eigendom van deze onroerende goederen werd meestal op Naam gesteld van een stichting, waarvan Klager door middel van zijn vennootschappen bestuurder is. Het vermoeden bestaat dat deze onroerende goederen feitelijk aan Klager toebehoren. De financiering van deze onroerende goederen vindt niet plaats via gebruikelijke financiële instellingen, maar gebeurt mondiaal door meermalen gebruik te maken van verschillende Stichtingen Particulier Fonds (SPF), gevestigd op Curaçao waarvan Klager indirect bestuurder is via Rechtspersoon 4 NV, eveneens gevestigd op Curaçao. Daarnaast vindt financiering van onroerend goed plaats door gebruikmaking van “intercompany-leningen”, al dan niet met een (eerste) recht van hypotheek. Deze leningen zijn afkomstig van in het buitenland gevestigde vennootschappen, gevestigd in landen die in het kader van witwasbestrijding worden aangemerkt als “risicolanden” zoals Cyprus, Britse Maagdeneilanden en Curaçao. De gelden die deze bedrijven verstrekken zijn dan veelal afkomstig van een bankrekening uit een ander “risicoland” dan waar die bedrijven gevestigd zijn. Het vermoeden bestaat dat deze buitenlandse vennootschappen van Klager zijn, aan hem gelieerd zijn of waarvan de bankrekeningen door Klager zijn gevoed. Ook vindt financiering van onroerend goed plaats door gebruik te maken van bankrekeningen die op Naam staan van een familielid en van stichtingen in diverse buitenlanden. De FIOD merkt op dat door Persoon 1 tegenover de politie is verklaard dat de rekeningen op Naam van familieleden zoals zijn oma, of rekeningen van rechtspersonen waar familieleden, zoals zijn vader, UBO zijn, feitelijk gebruikt worden door Klager.
In 2010 wordt een villa aan de adres 2 aangekocht voor €1.450.000 door Stichting Naam stichting 1, die een dag daarvoor was opgericht door Stichting Naam stichting 2, waarvan Klager bestuurder is. Van de koopsom wordt €890.000 voldaan door overboeking vanaf een rekeningnummer in Monaco op Naam van Persoon 2, volgens Klager zijn destijds ongeveer 85-jarige grootmoeder die in Rusland woont. Klager wendt tegenover de Belastingdienst voor dat zijn grootmoeder vermogend is geworden door de contante verkoop van onroerend goed in Rusland in de jaren 2007-2008, maar heeft dit op geen enkele manier schriftelijk onderbouwd. Hij geeft aan mondeling grote leningen met Persoon 2 te zijn aangegaan. Vastgesteld is dat van de restantkoopsom van €650.000 waarvoor de verkoper een eerste recht van hypotheek op de villa heeft bedongen, inmiddels vijf termijnen zijn afgelost, in totaal €325.000. Een termijn van €65.000 is overgeboekt vanaf dezelfde rekening in Monaco op Naam van de grootmoeder, de overige vier termijnen zijn afgelost door even zovele vennootschappen gevestigd op Cyprus en de Britse Maagdeneilanden, die alle geen transactiepartij in deze onroerend goedtransactie zijn en die alle vier vermoedelijk gelieerd zijn aan Klager. Sinds 2014, nadat de Belastingdienst vragen had gesteld over de financiering van het pand, heeft Klager de rentebetalingen over de hypotheeksom geformaliseerd. Dat wil zeggen, anders dan voorheen komen de rentebetalingen nu vanaf een bankrekening in Letland op Naam van Stichting Naam stichting 1. Uit analyse van bankmutaties die verkregen zijn uit Letland, is inmiddels duidelijk geworden dat deze bankrekening in Letland nagenoeg uitsluitend gevoed wordt door overboekingen vanaf de rekening van Rechtspersoon 2 Ltd in Hong Kong en Letland. Door gebruikmaking van bankrekeningen in Letland op Naam van Persoon 2 en Stichting Naam stichting 1 wordt dus voorgewend dat deze rente betaald wordt door Stichting Naam stichting 1, op papier de eigenaar van adres 2. Momenteel zijn nog andere vastgoedtransacties in binnen- en buitenland in onderzoek waarbij gebruik wordt gemaakt van grensoverschrijdende financiering. Bij twee vastgoedtransacties wordt de aankoopsom bij de notaris voldaan door op Curaçao gevestigde SPF’s, vanaf in Zwitserland aangehouden bankrekeningen. Pas circa vijf maanden na levering vestigen zij alsnog een eerste recht van hypotheek op de panden. Momenteel wordt onderzoek ingesteld naar de herkomst van deze gelden. Ook bij deze SPF’s is Klager door middel van Rechtspersoon 4 NV op Curaçao indirect bestuurder, aldus de FIOD.
De FIOD heeft ten slotte beschreven dat in de periode 2010-2013 ten minste €672.063 aan omzet is verzwegen en dat over dit bedrag aan vennootschaps- en inkomstenbelasting 50% had moeten worden afgedragen, zijnde €336.032. Volgens de FIOD had, ervan uitgaande dat het bedrag van ongeveer €3.000.000 dat in de periode 2010-20123 is binnengekomen op de bankrekeningen van Rechtspersoon 2 Ltd verschoven Nederlandse omzet betreft, hierover aan belastingen €1.163.969 moeten worden afgedragen. Het crimineel verkregen inkomen uit mensenhandel wordt door de FIOD vooralsnog geschat op ten minste €1.300.000. De bedragen opgeteld (€336.032 + €1.163.969 + 1.300.000) geven een thans berekend wederrechtelijk verkregen voordeel van ten minste €2.800.001. Gelet op het onderzoek naar de aankopen van het onroerend goed in binnen- en buitenland wordt door de FIOD vermoed dat het wederrechtelijk verkregen vermogen veel hoger is.
Op 1 december 2016 zijn op de voet van artikel 94 Sv voornoemde voorwerpen in beslag genomen.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave van voorwerpen indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag daarop nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen – ook in een zaak betreffende een ander dan de beslagene – of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan aan op de voet van artikel 94 Sv in beslag genomen voorwerpen teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. In geval van een beklag tegen zo een beslag dient de rechter eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als dat het geval is, dan dient het klaagschrift in beginsel ongegrond verklaard te worden.
In het onderhavig geval is sprake van voorwerpen die volgens het Openbaar Ministerie dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het onderzoek nog niet is afgerond.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat nu het onderzoek nog loopt, het strafvorderlijk belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag aangezien de voorwerpen in beslag genomen zijn met het doel de waarheid aan het licht te brengen en daartoe ook geschikt zijn.
Voor zover Klager heeft willen betogen dat voortzetting van het beslag (op de fysieke administratie) niet in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit omdat het zijn onderneming lam legt en de inbeslagneming al zeven maanden duurt terwijl het eind nog niet in zicht is, overweegt de rechtbank dat, gelet op de verdenkingen en het (omvangrijke) onderzoek en de oplossingen die het Openbaar Ministerie heeft aangedragen, niet gezegd kan worden dat niet aan die eisen is voldaan.
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Lees hier de volledige uitspraak.