Belastingadviseur die vele onjuiste aangiften voor zijn clienten heeft gedaan: Tll deels nietig & OvJ deels niet-ontvankelijk ivm vervolgingsuitsluitingsgrond Awr.

Rechtbank Amsterdam 26 juni 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:5532

Verdachte wordt er kort gezegd van beschuldigd dat hij van 2012 tot en met 2015 op grote schaal onjuiste en valse belastingaangiftes heeft ingediend voor meerdere personen, waarbij in een enkel geval een bewijsmiddel zou zijn vervalst. Dit is op de tenlastelegging opgenomen als het indienen van een onjuiste belastingaangifte (overtreding van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, Awr) en valsheid in geschrift.
 

Achtergrond

Verdachte heeft sinds 1995 een eenmanszaak en verricht werkzaamheden op het gebied van financiële dienstverlening met betrekking tot schadeverzekeringen, levensverzekeringen en hypothecair- en consumptief krediet. Verdachte heeft ook veelvuldig voor zijn cliënten hun aangifte inkomstenbelasting (hierna: IB) ingediend bij de Belastingdienst. Hij heeft dit in ieder geval ook gedaan voor de op de tenlastelegging genoemde personen. Verdachte had geen BECON-nummer, een nummer waarmee belastingconsulenten zich registreren bij de Belastingdienst en waarmee ze namens hun cliënten aangiften IB kunnen indienen. In plaats daarvan deed verdachte de aangifte IB in het bijzijn van zijn cliënten en met hun DigiD-gegevens. Verdachte deed de aangifte IB in de regel bij hem thuis, maar maakte daarvoor wel met behulp van een VPN gebruik van verschillende IP-adressen. Hij vermeldde zichzelf niet als contactpersoon. Verdachte kreeg per ingevulde en ingediende aangifte IB doorgaans een vergoeding van €80, die hij cash in ontvangst nam.

Op enig moment heeft de FIOD bij verschillende personen navraag gedaan over de in hun aangifte IB opgegeven zorgkosten. Uit de reacties die de FIOD daarop ontving bleek dat verdachte enkele aangiften IB heeft gedaan, waarop de FIOD een onderzoek naar de door verdachte ingediende aangiften IB is gestart. De FIOD meent dat verdachte van 2013 tot en met 2015 ruim 3.800 aangiften IB heeft ingediend. Bij vrijwel alle aangiften IB zijn (hoge) zorgkosten opgegeven. Navraag bij de belastingplichtigen toont volgens de FIOD aan dat die kosten onjuist zijn en niet opgegeven hadden mogen worden.

Uit het onderzoek is ook gebleken dat er een brief is gestuurd naar de FIOD, ondertekend met de naam persoon 1, waarin staat vermeld dat de opgegeven zorgkosten wel degelijk zijn gemaakt. Ook is er een dieetbevestiging op naam van persoon 1 ingestuurd, waarop is vermeld dat persoon 1 om medische redenen een dieet moet volgen. De FIOD vermoedt dat verdachte deze geschriften heeft vervalst.


De geldigheid van de dagvaarding

Op de tenlastelegging staan bij feit 1 de woorden ‘waaronder, onder meer’. Hierdoor is het volgens de raadsvrouw niet duidelijk (genoeg) waartegen verdachte zich moet verdedigen en daarom voldoet de dagvaarding niet aan de eisen van de wet. De dagvaarding moet daarom voor dit deel nietig worden verklaard, aldus de raadsvrouw. De officier van justitie heeft zich verzet tegen nietigverklaring, omdat uit het dossier blijkt waartegen verdachte zich moet verdedigen. De rechtbank heeft reeds op de zitting het verweer van de raadsvrouw gehonoreerd en de tenlastelegging deels nietig verklaard, nu het dossier veel verklaringen en aangiften bevat, die niet nader zijn gespecificeerd. De rechtbank heeft de woorden die zij nietig acht doorgestreept in de in bijlage I opgenomen tenlastelegging.
 

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsvrouw heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging voor de onder feit 1 tenlastegelegde valsheid in geschrift (het tweede cumulatief/alternatief), nu in artikel 69, vierde lid van de Awr een vervolgingsuitsluitingsgrond is opgenomen voor dit feit. Op grond van vaste jurisprudentie leidt dit volgens de raadsvrouw tot niet-ontvankelijkheid.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij wel ontvankelijk is in de vervolging voor dit feit, nu de vervolgingsuitsluitingsgrond ziet op vervolging voor het gebruikmaken van een vals geschrift (tweede lid) en het in deze zaak gaat om het opmaken van een vals geschrift (eerste lid). Op grond van vaste jurisprudentie leidt dit volgens de officier van justitie niet tot niet-ontvankelijkheid.

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de vervolging van verdachte op grond van artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op gespannen voet staat met de vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69, vierde lid van de Awr, welke uitsluitingsgrond betrekking heeft op het gebruik maken van valse geschriften in de zin van artikel 225, tweede lid Sr. Zij overweegt hiertoe als volgt.

In artikel 69, vierde lid Awr is bepaald dat de eerste twee leden van artikel 69 Awr specialiteit bezitten ten opzichte van artikel 225, tweede lid Sr. Als zo’n situatie zich voordoet, dan is strafvervolging op grond van dat laatste artikel uitgesloten. Het eenduidig invullen van de vervolgingsuitsluitingsgrond is in de rechtspraktijk niet altijd eenvoudig. De onduidelijkheid over de reikwijdte van de uitsluitingsgrond komt voort uit de beperking tot gedragingen die onder de strafbepaling van artikel 225, tweede lid Sr vallen. Deze beperking roept verschillende vragen op, bijvoorbeeld of de in deze zaak onder artikel 225, eerste lid Sr tenlastegelegde ook onder het toepassingsbereik van het tweede lid en dus onder de vervolgingsuitsluitingsgrond zou kunnen vallen. Vervolging op basis van artikel 225, eerste lid Sr is in beginsel mogelijk. Omdat de gedragingen die kunnen vallen onder deze leden overeen kunnen komen, kan vervolging voor het eerste lid tot een onbevredigend resultaat leiden. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank gevallen denkbaar waarin een vervolging op grond van artikel 225, eerste lid Sr in strijd is met de vervolgingsuitsluitingsgrond. De rechtbank kijkt hierbij naar het feit zoals dat in werkelijkheid is gepleegd, zoals ook wordt gedaan door andere rechtbanken. Als uitgangspunt neemt de rechtbank dat vervolging moet worden uitgesloten, als het gaat om het opmaken van geschriften die uitsluitend een fiscale functie en niet ook tegen anderen dan de Belastingdienst kunnen worden gebruikt.

In deze zaak wordt verdachte verweten dat hij onjuiste en valse elektronische aangifteformulieren inkomstenbelasting heeft opgemaakt en ingediend. Deze elektronische aangiften zijn opgemaakt met het enige doel om deze bij de Belastingdienst in te dienen. Het (valselijk) opmaken van deze aangiften gebeurde door deze (onjuiste) aangiften, nota bene met één druk op de knop, bij de Belastingdienst in te dienen. In dit geval gaat het dus om onder het eerste lid tenlastegelegde gedragingen (het opstellen) die volledig samenvallen met de gedragingen zoals bedoeld onder het tweede lid (het indienen). Er bestaat daarom een grond om ten opzichte van het als tweede alternatief/cumulatief tenlastegelegde artikel 225, eerste lid Sr de specialiteit van de Awr aan te nemen.

Hierdoor is de officier van justitie ten aanzien van de tweede alternatief/cumulatief tenlastegelegde valsheid in geschrift niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
 

Standpunt OM & verdediging

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bijna alle tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden, alsook het medeplegen daarvan. Van de verdenking van het doen van onjuiste aangifte IB geldt dit niet voor de aangiften IB die voor alle tenlastegelegde jaren zijn gedaan namens persoon 2, voor de aangifte IB die over de jaren 2013 en 2014 is gedaan namens persoon 3, voor de aangifte IB die over 2014 is gedaan namens persoon 4, voor de aangifte IB die voor het jaar 2013 is gedaan namens persoon 5 en voor de aangifte IB die over \ 2014 is gedaan namens persoon 6. De aangiften van persoon 2 zijn gecontroleerd en door de Belastingdienst aangemerkt als juist en voor persoon 3, persoon 4, persoon 5 en persoon 6 zijn voor de betreffende jaren geen zorgkosten opgegeven, aldus de officier van justitie. De onder 2 tenlastegelegde valsheid in geschrift kan volgens de officier van justitie ook worden bewezen, omdat de betrokken belastingplichtige en huisarts ontkennen die geschriften te hebben opgesteld. Daarom heeft verdachte het gedaan, aldus de officier van justitie.

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte voor alle feiten moet worden vrijgesproken om een paar redenen. Zo kan niet worden vastgesteld dat de ingediende aangiften IB onjuist zijn, dat de aangiften IB zijn ingediend door verdachte en dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het indienen van onjuiste aangiften IB. Voor zover al betrokkenheid van verdachte kan worden aangenomen bij het indienen van een onjuiste aangifte IB, dan heeft die betrokkenheid niet het gewicht van medeplegen. Voor het bewijzen van medeplegen is bovendien vereist dat het opzet van de medeplegers wordt bewezen en over het opzet van de belastingplichtigen kan niets worden vastgesteld.
 

Oordeel van de rechtbank
 

Algemene (bewijs)overwegingen

De rechtbank zal eerst duidelijk maken welke uitgangspunten zij bij de beoordeling van die aangiften hanteert. Het gaat om het volgende.

Het doen van een onjuiste aangifte leidt tot te weinig belastingheffing

Bij het doen van de aangifte IB kan een particulier persoonsgebonden aftrekposten opgeven. Onder persoonsgebonden aftrekkosten vallen onder meer uitgaven voor specifieke zorgkosten. Niet alle zorgkosten mogen als aftrekpost worden opgegeven. Kosten die bijvoorbeeld door de zorgverzekeraar worden vergoed of die onder het eigen risico vallen mogen niet worden opgegeven aan de Belastingdienst. Het opgeven van aftrekposten leidt tot een verlaging van het belastbare inkomen en als er minder belastbaar inkomen is, hoeft er ook minder belasting betaald te worden. Indien de rechtbank in dit vonnis vaststelt dat ten onrechte zorgkosten als aftrekposten zijn opgegeven in een aangifte IB, stelt zij daarmee dus ook onmiddellijk vast dat die opgave ertoe strekte dat er te weinig belasting zou worden geheven.

De zorgplicht van een professioneel dienstverlener

Verdachte heeft zichzelf altijd gepresenteerd als professional in de financiële dienstverlening. Nu verdachte al jarenlang belastingaangiften indient voor vele klanten en hij zich ook opwerpt als belastingadviseur, is de rechtbank van oordeel dat hij geacht moet worden bekend te zijn met de relevante regelgeving voor het doen van aangifte IB. Vanuit die hoedanigheid rust op verdachte een zorgplicht die ertoe strekt dat verdachte de nodige maatregelen neemt ter ondersteuning van de kwaliteit, juistheid en legitimiteit van zijn dienstverlening. Deze zorgplicht dient er uiteindelijk toe te leiden dat wordt gewaarborgd dat zijn cliënten kunnen vertrouwen op de dienstverlening van hem als professional. In deze zaak betekent deze zorgplicht dat verdachte een onderzoeksplicht heeft naar de juistheid van de in de aangifte opgegeven informatie. Die onderzoeksplicht houdt bij voorkeur in dat verdachte alle bewijsstukken controleert op juistheid, voordat die worden opgenomen in de aangifte IB. Weliswaar geldt ten aanzien van de onderbouwing van de zorgkosten de ‘vrije bewijsleer’, maar er moet wel enig bewijsstuk zijn. Indien uit het dossier blijkt dat de bewijsstukken aan verdachte zijn getoond of op z’n minst aangeboden, zal de rechtbank aannemen dat verdachte aan deze zorgplicht heeft voldaan. Indien uit het dossier blijkt dat de belastingplichtigen stellen specifieke kosten niet te hebben gemaakt, dan concludeert de rechtbank dat daarvoor ook geen bewijsstukken voorhanden zijn en dat die dus ook nooit aan verdachte zijn getoond of door hem zijn gecontroleerd. In dat geval heeft verdachte zijn professionele zorgplicht geschonden.

Opzet

Er moet ook worden vastgesteld dat verdachte opzet had op het indienen van een onjuiste aangifte IB, door onjuiste bedragen als specifieke zorgkosten op te geven. Van opzet is al sprake indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een gevolg zou intreden. In dit geval zou het gevolg zijn dat een onjuiste aangifte IB zou worden ingediend. Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de personen voor wie hij de aangifte invulde verantwoordelijk zijn voor hun eigen aangifte en dat hij slechts invulde wat hem werd verteld. Gelet op de specifieke expertise van verdachte als professional, afgezet tegen de onervarenheid van zijn klanten op dit gebied en het feit dat hij tegen betaling de aangifte invulde, mochten zijn klanten deskundigheid van hem verwachten alsmede dat hij hun aangiften naar waarheid en conform de geldende regels invulde. Bij twijfelgevallen had het op de weg van verdachte gelegen nadere informatie in te winnen of bewijsstukken op te vragen ter onderbouwing van een kostenpost. Indien er geen bewijsstukken konden worden getoond, had verdachte de betreffende aftrekpost niet in de aangifte IB mogen opnemen. Zoals hierna wordt overwogen heeft verdachte in dat geval zijn zorgplicht als professioneel dienstverlener geschonden en daarmee opzettelijk de kans aanvaard dat de aangifte IB die hij indiende onjuist zou zijn. Hij heeft hiermee immers willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij namens zijn klanten onjuiste aangiften IB zou indienen. Indien de rechtbank hieronder zal vaststellen dat er een onjuiste aangifte IB is gedaan, dan komt daarmee ook vast te staan dat die aangifte IB opzettelijk is gedaan.

De juistheid van de aangifte IB

Per aangifte moet worden vastgesteld dat die onjuist dan wel onvolledig is. Anders dan wat de officier van justitie en de raadsvrouw aanvoeren, wordt hierbij niet het oordeel van de Belastingdienst over de uiteindelijke aanslag betrokken. Er bestaat immers een grijs gebied waarin een belastingadviseur en een belastingplichtige kunnen menen dat kosten afgetrokken mogen worden, terwijl de Belastingdienst achteraf oordeelt dat dat niet het geval is. In dat geval is niet opzettelijk een onjuiste aangifte IB gedaan. Wanneer de belastingplichtige stelt aftrekbare zorgkosten te hebben gemaakt, maar daarvoor geen bewijsmiddel (meer) heeft zal de Belastingdienst de aftrekpost kunnen verwerpen, maar daarmee staat nog niet vast dat die kosten niet zijn gemaakt en de opgave dus vals of onjuist is. Aan de ander kant kan niet in alle gevallen worden vastgesteld of en zo ja welke actie de Belastingdienst heeft ondernomen richting de belastingplichtige. Daarbij speelt ook een rol dat de Belastingdienst heeft aangegeven bij een benadeling van minder dan €750 geen actie te ondernemen. Kortom aan het oordeel van de Belastingdienst, voor zover dat al voorhanden is in het dossier over de uiteindelijke aanslag, kan de rechtbank geen conclusies verbinden. De vraag die de rechtbank zal beantwoorden is of verdachte ten tijde van het indienen van de aangifte IB wist of moest weten dat de aftrekpost onjuist was. Verdachte heeft hierover geen concrete verklaringen gegeven, waardoor de rechtbank uit zal gaan van de verklaringen van de belastingplichtigen. In enkele gevallen hebben de betrokken belastingplichtigen tegenstrijdig verklaard met hun eigen eerdere of latere verklaring. In het voordeel van verdachte wordt in zo’n geval uitgegaan van de minst belastende verklaring, ook al is de belastingplichtige daar later op teruggekomen. Indien een in de tenlastelegging genoemde belastingplichtige opgegeven zorgkosten niet expliciet ontkent, dan kan de rechtbank niet vaststellen dat de aangifte onjuist is. Als de belastingplichtige opgegeven zorgkosten wel expliciet ontkent, dan gaat de rechtbank er vanuit dat die kosten ook niet zijn gemaakt en dat - zoals hiervoor al vermeld - voor die aftrekpost in ieder geval geen bewijsstuk is getoond aan verdachte en hij er daarom niet van uit mocht gaan dat de aftrekpost opgegeven mocht worden. Als verdachte in dat geval, toch de aftrekpost heeft opgegeven, heeft verdachte ten minste voorwaardelijk opzet gehad op het indienen van een onjuiste aangifte IB.
 

Feit 1

Belastingplichtige persoon 1

Verdachte heeft namens persoon 1 aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012 en 2013. In al deze jaren zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten. persoon 1 heeft hierover verklaard dat hij in verdachtes wachtkamer moest uitrekenen wat hij aan zorgkosten had gemaakt, zodat verdachte meteen kon beginnen met de aangifte IB. persoon 1 heeft ook verklaard dat hij aan verdachte heeft aangeboden om bewijzen te laten zien. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk een onjuiste aangifte IB namens persoon 1 heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Belastingplichtige persoon 3

Verdachte heeft namens persoon 3 aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014. In de jaren 2011 en 2012 zijn zorgkosten als aftrekposten opgegeven en in de jaren 2013 en 2014 niet is door zowel de FIOD als de rechter-commissaris gehoord. Over de jaren 2011 en 2012 erkent persoon 3 dat zij vele opgegeven zorgkosten heeft gemaakt, maar van een aantal zorgposten ontkent zij expliciet dat zij die kosten heeft gemaakt. Zo ontkent zij dat ze in 2011 en 2012 kosten heeft gemaakt voor kleding en beddengoed. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte zijn zorgplicht als professioneel dienstverlener heeft geschonden en door de kosten toch op te geven, voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doen van een onjuiste aangifte IB namens persoon 3 over de jaren 2011 en 2012.

Hiermee kan niet worden vastgesteld dat verdachte over de jaren 2013 en 2014 opzettelijk een onjuiste aangiften IB namens persoon 3 heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Belastingplichtige persoon 2

Verdachte heeft namens persoon 2 aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012 en 2013. In al deze jaren zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten. Persoon 2 heeft hierover verklaard dat hij al deze kosten werkelijk heeft gemaakt en dat de kosten daarom als aftrekpost opgegeven mochten worden. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk een onjuiste aangifte IB namens persoon 2 heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Belastingplichtige persoon 4

Verdachte heeft namens persoon 4 aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012 en 2013. De aangifte IB over het jaar 2014 is volgens persoon 4 ingediend door een familielid van haar. In de jaren 2011, 2012 en 2013 zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten. Persoon 4 heeft over een deel van de opgegeven kosten verklaard dat zij die heeft gemaakt en over een deel dat zij niet meer weet of ze die kosten heeft gemaakt. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk een onjuiste aangifte IB namens persoon 4 heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Belastingplichtige persoon 7

Verdachte heeft namens persoon 7 aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2013 en 2014. Over de vraag of verdachte dat ook in 2011 en 2012 heeft gedaan verklaart persoon 7 wisselend. In alle jaren zijn zorgkosten als aftrekposten opgegeven. Over een deel van deze kosten heeft persoon 7 verklaard dat hij die heeft gemaakt en over een ander deel heeft persoon 7 verklaard dat hij het niet meer weet. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk een onjuiste aangifte IB namens persoon 7 heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Belastingplichtige persoon 8

Verdachte heeft namens persoon 8 aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014. In al deze jaren zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten. Persoon 8 heeft geen verklaring afgelegd of anderszins een toelichting gegeven op deze aftrekposten. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk een onjuiste aangifte IB namens persoon 8 heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Belastingplichtige persoon 9

Verdachte heeft namens persoon 9 aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014. In al deze jaren zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten. Persoon 9 is gehoord door zowel de FIOD als door de rechter-commissaris en heeft wisselend verklaard. Zij heeft verklaard dat ze een deel van de opgegeven zorgkosten heeft gemaakt, dat ze een deel van de opgegeven zorgkosten niet heeft gemaakt en dat ze niet meer weet welke zorgkosten ze (precies) heeft gemaakt. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk een onjuiste aangifte IB namens persoon 9 heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Belastingplichtige persoon 10

Verdachte heeft namens persoon 10 aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2013 en 2014. In al deze jaren zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten. Persoon 10 is gehoord door zowel de FIOD als door de rechter-commissaris en heeft wisselend verklaard. Hij heeft verklaard dat hij een deel van de opgegeven zorgkosten heeft gemaakt en dat hij niet meer weet of hij (een deel van) de opgegeven zorgkosten heeft gemaakt. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk een onjuiste aangifte IB namens persoon 10 heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Belastingplichtige persoon 11

Verdachte heeft namens persoon 11 aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014. In al deze jaren zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten heeft alle opgegeven zorgkosten ontkend. Ze is weliswaar een keer naar het ziekenhuis geweest, maar daar heeft zij geen kosten voor gemaakt. Daarom stelt de rechtbank vast dat verdachte zijn zorgplicht als professioneel dienstverlener heeft geschonden en door de niet geverifieerde kosten toch op te geven, voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doen van een onjuiste aangifte IB namens persoon 11 over de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014.

Belastingplichtige persoon 12

Verdachte heeft namens persoon 12 aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012 en 2014. In al deze jaren zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten ontkent in 2012 kosten te hebben gemaakt voor vervoer. Over (een deel van) de andere opgegeven zorgkosten in deze jaren heeft zij verklaard dat ze die kosten heeft gemaakt en dat zij niet meer weet of zij (een deel van) de kosten heeft gemaakt.

De rechtbank stelt vast dat verdachte in ieder geval in 2012 zijn zorgplicht als professioneel dienstverlener heeft geschonden door niet geverifieerde vervoerskosten op te geven en daarmee voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doen van een onjuiste aangifte IB namens persoon 12 over het jaar 2012.

Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte over de jaren 2011 en 2014 opzettelijk een onjuiste aangifte IB namens persoon 12 heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Belastingplichtige persoon 5

Verdachte heeft namens persoon 5 aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014. In al deze jaren zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten, bestaande uit kosten voor vervoer, kleding en beddengoed en geneeskundige hulp. persoon 5 is niet gehoord, maar heeft via een vragenbrief verklaard dat er om medische redenen beddengoed is aangeschaft, maar dat er geen dieet is gevolgd op grond van een medische indicatie. Uit de aangiften IB blijkt, zoals gezegd, niet dat dieetkosten zijn opgegeven als aftrekposten. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk een onjuiste aangifte IB namens persoon 5 heeft gedaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Belastingplichtige persoon 13

Verdachte heeft namens persoon 13 aangifte IB gedaan over in ieder geval het jaar 2011. In dat jaar zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten heeft verklaard dat zij weliswaar enige kosten heeft gemaakt voor medicijnen, maar dat die niet in aanmerking kwamen als aftrekpost. Zij ontkent ooit aan verdachte te hebben opgegeven dat zij kosten heeft gemaakt voor kleding en beddengoed. De rechtbank stelt vast dat verdachte in ieder geval in 2011 zijn zorgplicht als professioneel dienstverlener heeft geschonden door niet geverifieerde zorgkosten op te geven en daarmee voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doen van een onjuiste aangifte IB namens persoon 13 over het jaar 2011.

Belastingplichtige persoon 14

Verdachte heeft namens persoon 14 aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014. In al deze jaren zijn zorgkosten opgegeven als aftrekposten, waaronder kosten voor kleding en beddengoed ontkent in deze jaren kosten te hebben gemaakt voor kleding en beddengoed De rechtbank stelt vast dat verdachte in deze jaren zijn zorgplicht als professioneel dienstverlener heeft geschonden door niet geverifieerde zorgkosten op te geven en daarmee voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doen van een onjuiste aangifte IB namens persoon 14 over de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014.

Belastingplichtige persoon 6

Verdachte heeft namens persoon 14 aangiften IB gedaan over in ieder geval de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014. In het jaar 2014 zijn geen zorgkosten opgegeven als aftrekpost. In de jaren 2011, 2012 en 2013 zijn wel zorgkosten opgegeven als aftrekposten, waaronder kosten voor kleding en beddengoed ontkent in deze jaren kosten te hebben gemaakt voor kleding en beddengoed. De rechtbank stelt vast dat verdachte in deze jaren zijn zorgplicht als professioneel dienstverlener heeft geschonden door vervoerskosten op te geven en daarmee voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doen van een onjuiste aangifte IB namens persoon 6 over de jaren 2011, 2012 en 2013.

Medeplegen

Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de belastingplichtigen dat gesproken kan worden van medeplegen. Uit niets blijkt immers van enig plan dat is besproken en vervolgens is uitgevoerd. verdachte zal aldus worden vrijgesproken van het medeplegen.
 

Valsheid in geschrift (feit 2)

Ter onderbouwing van bovengenoemde aangiften IB van persoon 1 heeft de FIOD een brief en een dieetbevestiging ontvangen. Verdachte wordt verweten dat hij deze geschriften heeft vervalst.

De huisarts van persoon 1, mevrouw naam huisarts, heeft verklaard dat zij twee dieetbevestigingsformulieren heeft afgegeven. Over het eerste formulier heeft zij verklaard dat ze daarop heeft geschreven dat er geen medische indicatie was voor een dieet. Over een ander formulier heeft zij verklaard dat ze dat heeft ondertekend, maar dat ze daarop niet een dieet heeft vermeld. Zij stelt dat die dieetvermelding daar achteraf door iemand anders bij is geschreven. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de huisarts de bestreden dieetbevesting niet heeft opgemaakt en dat het formulier dus is vervalst.

Dat beantwoordt echter nog niet de vraag of het verdachte was die dat heeft gedaan. Persoon 1 heeft ontkend dat hij deze stukken heeft opgesteld, ondertekend en opgestuurd. Verdachte heeft verklaard dat hij persoon 1 naar zijn huisarts heeft gestuurd om een ondertekende dieetbevestiging te verkrijgen en dat hij die ondertekende dieetbevestiging uiteindelijk ook van persoon 1 heeft gekregen. Het dossier bevat verder geen stukken die aantonen wie de dieetvermelding op het ondertekende formulier heeft bijgeschreven, waardoor de rechtbank niet kan vaststellen dat het verdachte is geweest die dit formulier heeft vervalst. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.

Verdachte heeft verklaard dat hij zijn cliënten helpt met het schrijven van brieven aan bijvoorbeeld de Belastingdienst. Zo heeft hij erkend dat hij de brief op de tenlastelegging heeft opgesteld voor persoon 1. Hij heeft echter ontkend dat hij de brief namens persoon 1 heeft ondertekend en opgestuurd naar de Belastingdienst. Persoon 1 heeft verklaard dat hij de brief niet heeft ondertekend en opgestuurd. De rechtbank heeft op de zitting geconstateerd dat de handtekening onderaan de brief niet lijkt op de handtekening van persoon 1. Verdachte heeft verklaard dat hij de handtekening niet herkent. Het dossier bevat verder geen stukken op grond waarvan kan worden vastgesteld wie de brief heeft ondertekend en opgestuurd, waardoor de rechtbank niet kan vaststellen dat het verdachte is geweest die deze brief valselijk heeft opgemaakt. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
 

Bewezenverklaring

  • Feit 1 eerste alternatief/cumulatief: ‘het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd’.
     

Strafoplegging

Al met al acht de rechtbank een werkstraf van 190 uur een passende straf, die recht doet aan de ernst van deze feiten en ervoor zal zorgen dat verdachte zich in de toekomst niet opnieuw schuldig maakt aan een dergelijk strafbaar feit. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank daarop een korting van 5% toepassen, zodat aan verdachte een werkstraf zal worden opgelegd van 180 uur.

Verdachte heeft jarenlang op grote schaal namens zijn cliënten onjuiste aangiften IB ingediend. De clientèle van verdachte bestond uit kwetsbare personen, die niet of nauwelijks iets wisten van belastingen en aftrekposten. Deze mensen klopten zonder enige kennis van zaken bij verdachte aan om hun belastingaangifte conform de regels in te dienen. Deze mensen hadden het vertrouwen in verdachte dat hij dat zou doen en nu verdachte toch kosten opvoerde die hij niet mocht opvoeren, heeft hij het vertrouwen geschaad dat zijn cliënten in hem hadden. De rechtbank vindt dit met name verwijtbaar, omdat verdachte zichzelf presenteerde als deskundig financieel adviseur met kennis van zaken over belastingen. Verdachte blijft maar vasthouden aan de eigen verantwoordelijkheid van zijn cliënten voor de juistheid van hun aangiften IB. De rechtbank vindt dit onbegrijpelijk en die opstelling siert verdachte dan ook allerminst.

Door deze kostenposten is aanvankelijk een te laag bedrag aan belasting geheven en heeft een aantal belastingplichtigen een naheffing moeten betalen. De totale correctie op de opgegeven aftrekposten van de bewezenverklaarde aangiften IB bedraagt €13.160. Over dit bedrag moeten de belastingplichtigen alsnog inkomstenbelasting betalen. Het is bijzonder vervelend en hinderlijk voor de belastingplichtigen dat zij dit bedrag achteraf moeten terugbetalen, te meer nu de naheffing meestal een paar jaar later wordt ontvangen en de belastingplichtigen het teveel teruggekregen bedrag dan al hebben uitgegeven. Verdachte heeft zich blijkbaar niet bekommerd om dit gevolg. Met zijn werkzaamheden verdiende verdachte €80 per aangifte IB, dat contant werd ontvangen en waarvoor geen factuur werd verstrekt. Het lijkt erop dat hij met zijn handelen vooral zijn eigen financieel belang in het vizier had.

Verdachte moet als professional weten dat de Belastingdienst de ingediende aangiften IB niet ieder jaar nauwgezet controleert. Er worden jaarlijks miljoenen aangiften ingediend. De Belastingdienst heeft simpelweg niet de capaciteit om die allemaal te controleren. Wetende dat de Belastingdienst steekproefsgewijs controleert, dient hij vanuit zijn professionele hoedanigheid niet alleen in te staan voor het op de juiste wijze doen van aangifte IB voor zijn cliënten, maar moeten de Belastingdienst en de maatschappij erop te kunnen vertrouwen dat hij geen misbruik maakt van zijn kennis.

Ook staat vast dat deze zaak de nodige media-aandacht heeft gekregen. In de uitzending van datum van het programma. ‘naam programma’ heeft naam presentator met een verborgen camera opgenomen beelden van verdachte uitgezonden, waarbij ook duidelijk was dat het om verdachte ging. Deze media-aandacht heeft gevolgen gehad voor verdachtes zakelijke- en privéleven. Zo heeft hij vele cliënten verloren en ervaart hij maatschappelijke afkeer van personen in zijn directe omgeving. Omdat de uitzending nog beschikbaar is op de website van naam website, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte in de toekomst nog opnieuw zal worden geconfronteerd met deze zaak.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^