Beperkte openbaarheid in EU-mededingingszaken

Een verzoek tot openbaarmaking onder de Eurowob van stukken in mededingingszaken blijkt weinig kans van slagen te hebben. Het Gerecht heeft in een door Nederland aangespannen procedure bepaald dat deze verzoeken in hun algemeenheid afbreuk doen aan de bescherming van het onderzoek door de Commissie. Het maakt in dit kader niet uit of de zaak reeds is afgedaan.

Het betreft het arrest van het Gerecht van 13 september 2013 in de zaak T-380/08 (Nederland tegen de Commissie).

In december 2006 heeft de Commissie een publieke beschikking uitgevaardigd waarin een kartel op de Nederlandse markt van bitumen aan het licht kwam. Bitumen is een grondstof die wordt gebruikt in onder andere de wegenbouw, en wordt vervaardigd door de bewerking van ruwe olie. In de beschikking van de Commissie stond echter niet alle informatie, omdat een deel als vertrouwelijk was aangemerkt.

Aangezien de Nederlandse staat benadeeld was door dit kartel, verzocht zij bij de Commissie herhaaldelijk toegang tot de volledige toegang tot de beschikking. Dit werd geweigerd, hoewel er wel een nieuwe publieke versie uitkwam, waarin minder passages waren weggelaten. Nederland wilde ook toegang tot deze passages en begon een zaak voor het Gerecht.

Nederland betoogde dat de uitzonderingsgronden in de Eurowob (Verordening 1049/2001) verkeerd waren geïnterpreteerd en dat het motivatiebeginsel was geschonden. Het Gerecht overweegt dat het in deze zaak gaat om de afweging tussen het belang van verordening 1/2003 en de Eurowob. Verordening 1/2003 beoogt de geheimhoudingsplicht te verzekeren in mededingingsprocedures, terwijl de Eurowob tot doel heeft de besluitvormingsprocedures van de overheidsorganen zo transparant mogelijk te maken. Hoewel de instelling moet nagaan in hoeverre een verzoek tot openbaarmaking dit doel ondermijnt, mag deze zich voor bepaalde categorieën documenten beroepen op algemene aannames. Procedures onder de mededingingsregels van artikel 81 EG-Verdrag vallen hieronder.

Een dergelijk algemeen vermoeden houdt in dat openbaarmaking in een mededingingsprocedure in beginsel afbreuk doet zowel aan de bescherming van het doel van onderzoeken, inspecties en audits van EU-instellingen als aan de bescherming van de commerciële belangen van de betrokken ondernemingen. Dit is onafhankelijk van de vraag of de procedure nog aanhangig is: ook na afloop van een procedure kan dit soort informatie de belangen van de onderneming schaden.

Bovendien, concludeert het Gerecht, is de publieke versie van de beschikking voldoende voor de benadeelden om een privaatrechtelijke procedure te starten bij een nationale rechter. Zij wijst de vordering van Nederland af.

Bron: Expertisecentrum Europees Recht

Print Friendly and PDF ^