Beslissing rechter-commissaris in strafzaken ten aanzien van op grond van art. 126nd/ud Sv & art. 81 AWR uitgeleverde stukken, waaronder geheimhouder stukken
/Rechtbank Oost-Brabant 9 januari 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:101
Op 13 oktober 2014 heeft de Officier van Justitie, mr. F.E. de Nerée tot Babberich in casu op grond van de artikelen 126nd/ud Sv en artikel 81 AWR, de uitlevering gevorderd van stukken bij bedrijf 1 en bedrijf 2 (hierna: bedrijf 1).
Bedrijf 1 heeft onder uitdrukkelijk protest meegewerkt aan die uitlevering en heeft zich op het standpunt gesteld dat er zich bij de stukken een groot aantal geheimhouder stukken zouden bevinden. Na contact met de officier van justitie over de te volgen werkwijze is er in overleg met bedrijf 1 besloten dat de vermeende geheimhouder stukken “verzegeld” in dozen zullen worden afgeleverd op het kabinet van de rechter-commissaris van de rechtbank Oost-Brabant, ten name van de (zaaks) rechter-commissaris mr. A.G.A.M. van de Ven.
Ontvangen is een viertal dozen met stukken, dichtgeplakt met tape met een handtekening over dat tape.
De officier van justitie heeft op grond van artikel 181 Sv gevorderd/verzocht aan de rechter-commissaris zich uit te laten over:
- of de uitgeleverde stukken geheimhouder stukken betreffen;
- of de uitgeleverde vermeende geheimhouder stukken kunnen worden beschouwd als voorwerp van strafbare feiten of als stukken die tot het begaan daarvan hebben gediend, dan wel kunnen dienen;
- het OM en het onderzoeksteam, zo de stukken geen geheimhouder stukken zijn en/of als de stukken als stukken onder b beschouwd kunnen worden, toestemming te geven van die stukken kennis te nemen en daarvan gebruik te maken ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek;
Naar de rechter-commissaris begrijpt heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat zich niet het geval voordoet waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht.
Bedrijf 1 en persoon 1 en persoon 2, belastingsadveurs/fiscalisten van de verdachte, hebben op 28 oktober 2014 bij de rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot teruggave van de stukken ex artikel 552a Sv ingediend en hebben onder meer te kennen gegeven van oordeel te zijn dat er sprake is van een afgeleid verschoningsrecht van bedrijf 1, persoon 1 en persoon 2, en dat de geheimhouder stukken dienen te worden terug gegeven aan betrokkenen, subsidiair aan de oorspronkelijk verschoningsgerechtigden.
Na de nodige correspondentie van de zijde van bedrijf 1 en het innemen van een standpunt door de officier van justitie daarover heb ik, rechter-commissaris, (nu volstrekt onduidelijk is of de uitgeleverde stukken al dan niet geheimhouder stukken betreffen) bepaald dat ten aanzien van die uitgeleverde stukken de navolgende werkwijze zal worden gevolgd. Daar waar het geen geheimhouder stukken betreffen dienen die stukken in handen gesteld te worden van het OM/het onderzoeksteam (althans voor zover die stukken zien op de periode waarop de verdenking richting de verdachte ziet) en daar waar het vaststaat dat het geheimhouder stukken zijn dient de verschoningsgerechtigde zich uit te kunnen laten omtrent zijn of haar verschoningsrecht. Daarbij dient eventueel het hiervoor onder b genoemde criterium in ogenschouw te worden genomen.
Teneinde onder deze omstandigheden aan alle belangen (die van de verschoningsgerechtigden maar evenzeer de opsporingsbelangen) tegemoet te komen heb ik, rechter-commissaris bepaald dat de stukken allereerst zullen worden bezien door een zogenoemde geheimhouder Officier van justitie en een of meerdere geheimhouder medewerker(s) van de FIOD (hierna te noemen: de onderzoekers), welke allen niet aan het onderzoek tegen de verdachte zijn verbonden. Betrokkenen hebben een geheimhoudingplicht omtrent de inhoud van die stukken en zullen omtrent de inhoud van die stukken geen mededeling doen aan het onderzoeksteam dat een onderzoek uitvoert tegen de verdachte. De onderzoekers zullen daartoe in handen van de rechter-commissaris een eed/belofte van geheimhouding afleggen, hetwelk ook heeft plaatsgevonden. Deze onderzoekers hebben de opdracht gekregen een inventarisatie van de bedoelde stukken te maken, welke inventarisatie aan de rechter-commissaris zal worden voorgelegd.
- Daar waar het geen geheimhouder stukken betreffen zal ik, rechter-commissaris, die stukken in handen stellen van het OM/onderzoeksteam, tenzij die stukken niet zien op de periode waarover de verdenking van de verdachte zich uitstrekt; de laatstgenoemde stukken zullen dan in handen worden gesteld van bedrijf 1;
- Daar waar het geheimhouderstukken betreffen zullen de verschoningsgerechtigden worden benaderd/aangeschreven over hun standpunt ten aanzien van die stukken; indien de verschoningsgerechtigde zich beroepen op hun verschoningsrecht zullen die stukken (op praktische gronden) in handen worden gesteld van de bewaarder van die stukken bedrijf 1, dit tenzij er sprake is van het hiervoor onder b genoemde criterium;
Aan de onderzoekers is opdracht gegeven dat er ten behoeve van mij, rechter-commissaris, een schifting dient te worden gemaakt in drie categorieën stukken, te weten:
- zeker een geheimhouder stuk,
- geen geheimhouder stuk en
- twijfelgeval
- en dat die inventarisatie dient in te houden:
- een korte omschrijving van het betreffende schriftelijke stuk, met vermelding van de gegevens van de geheimhouder/verschoningsgerechtigde (of diens opvolger) die het betreffende stuk heeft opgemaakt;
- of er sprake is van een stuk dat al dan niet is opgenomen in enig openbaar register en zo ja, onder vermelding van dat register;
- een overzicht van de stukken per geheimhouder/verschoningsgerechtigde;
Voor zover van belang heeft bedrijf 1 aangegeven van oordeel te zijn dat een dergelijke handelwijze in strijd is met de regelgeving en jurisprudentie inzake geheimhouder stukken en heeft zij aangeboden zelf de stukken nader te bezien en de rechter-commissaris in deze te adviseren. Daarbij heeft bedrijf 1 zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van afgeleid verschoningsrecht toekomend aan bedrijf 1, persoon 1 en persoon 2.
Ik, rechter-commissaris, ben van oordeel dat er geen sprake is van een afgeleid verschoningsrecht van de bewaarder bedrijf 1 en/of van de fiscalisten/belastingsadviseurs persoon 1 en persoon 2. De wetgeving geeft een limitatieve opsomming van verschoningsgerechtigden waaronder niet vallen de bewaarders (administratiekantoren) van geheimhouder stukken en evenmin fiscalisten/belastingadviseurs. Ook de jurisprudentie ondersteunt de verder niet gemotiveerde stellingname van bedrijf 1 niet.
Het aanbod van bedrijf 1 om zelf een schifting te maken ten behoeve van de rechter-commissaris is door mij afgewezen, nu het nota bene bedrijf 1 zelf is geweest die de dozen met stukken met daarin stukken, waarvan bedrijf 1 meent dat het geheimhouder stukken zijn, heeft aangeleverd. Het is immers niet bedrijf 1 die bepaalt of er al dan niet sprake is van geheimhouder stukken. bedrijf 1 heeft gemeend mij, rechter-commissaris, te voorzien van een overzichtslijst van de zich in de dozen bevindende stukken. Deze lijst is opgeborgen in de kluis op mijn kabinet en daar is geen gebruik van gemaakt ten behoeve van deze beslissing.
Gedurende een drietal dagen zijn de dozen met stukken (welke steeds bewaard zijn in een afgesloten kamer op het kabinet rechter-commissaris) ter beschikking gesteld aan de onderzoekers. Deze dozen met stukken zijn in mijn bijzijn geopend.
Als resultaat van de werkzaamheden van deze onderzoekers is mij een drietal overzichtslijsten van stukken ter hand gesteld (deze lijsten zullen als bijlage bij deze beslissing worden gevoegd). Op de lijst met als opschrift “categorie A” zijn de stukken vermeld die beschouwd zouden dienen te worden als geheimhouder stukken, althans die stukken die met een A zijn aangegeven; Op de lijst met als opschrift “categorie B” zijn de stukken vermeld die beschouwd zouden dienen te worden als geen geheimhouderstuk, althans die stukken die met een B zijn aangeven; op de lijst met het opschrift “categorie C” zijn de twijfelgevallen vermeld, althans die stukken die met een C zijn aan gegeven en tenslotte is er nog een vierde lijst met daarop vermeld stukken die niet zien op de onderzoeksperiode (bij deze laatste stukken bevinden zich geheimhouderstukken en een stuk waarover twijfel bestaat).
De officier van justitie heeft per email nog aangegeven welke uitgangspunten men bij de selectie/schifting heeft gehanteerd, te weten:
- alle stukken die buiten de onderzoeksperiode vallen zijn voor het gemak onder categorie A opgenomen (later is hier alsnog een aparte lijst van aangeleverd met als opschrift “buiten onderzoeksperiode”);
- in de zich in de dozen bevindende ordners zijn de stukken die als categorie A gelden scheef gezet
- in de overige mappen zijn de stukken van categorie B met een oranje post-it sticker aangegeven;
- de stukken waarover getwijfeld wordt zijn opgenomen in categorie C; als er in die categorie verder niets is vermeld, zijn de stukken gezien als vallende onder categorie A;
Verder is als categorie A (zeker geheimhouder stuk) gekwalificeerd:
alle correspondentie tussen
- advocaten en verdachte
- advocaten en adviseurs van verdachte
- alle notariële concept-aktes
- alle testamenten
Als categorie B (geen geheimhouder stuk) is gekwalificeerd:
De correspondentie tussen
- advocaten en Zwitserse belastingdienst
- bedrijf 1 en verdachte.
De beslissing ten aanzien van de uitgeleverde stukken
De stukken voorkomend op de lijst met het opschrift : “buiten onderzoeksperiode”
Deze stukken kunnen – daargelaten of het wel of geen geheimhouder stukken zijn en gelet op de korte omschrijving van die stukken - worden terug gegeven aan bedrijf 1. Formeel zouden ten aanzien van de stukken die op deze lijst gecategoriseerd zijn als A de geheimhouders/verschoningsgerechtigden aangeschreven dienen ter worden, doch op grond van praktische overwegingen (geen van deze stukken is van belang voor het strafrechtelijk onderzoek) ben ik van oordeel dat deze kunnen worden terug gegeven aan bedrijf 1, dit teneinde onnodig werk te voorkomen.
De stukken voorkomend op de lijst met het opschrift: “Categorie A”
Met betrekking tot deze stukken onderschrijf ik, gelet op de korte omschrijving van deze stukken, de zienswijze omtrent de aard van deze stukken zoals deze zijn gerubriceerd door de onderzoekers.
Deze stukken zijn opgeborgen in de kluis op het kabinet rechter-commissaris , teneinde de betreffende geheimhouders (notarissen en advocaten in Nederland en in het buitenland) naar hun standpunt ter zake te vragen. Daar waar er stukken op deze lijst zijn gecategoriseerd met een B kunnen deze worden verstrekt aan het onderzoeksteam (ook ten aanzien van deze stukken onderschrijf ik de zienswijze van de onderzoekers).
De stukken voorkomend op de lijst met het opschrift “Categorie B”
De zienswijze van de onderzoekers, voor zover deze ziet op de stukken aan gegeven met een B wordt door mij, rechter-commissaris, onderschreven en deze stukken kunnen in handen worden gesteld van het onderzoeksteam. Voor zover er stukken op deze lijst met een A zijn aan gegeven zullen de geheimhouders worden aan geschreven.
De stukken voorkomend op de lijst met het opschrift “Categorie C”, alsmede de stukken die op de lijsten met het opschrift “Categorie A” en “”Categorie B” zijn aangeduid met een C
De stukken op de lijst aangeduid met Categorie C (onder de letter C)
nummer geheim houderstuk geen geheim houderstuk
i X
ii X
iii X
iiii X
iiiii X
iiiiii X
De stukken op de lijst aangeduid met Categorie A (onder de letter C)
nummer geheim houderstuk geen geheim houderstuk
a X
aa X
aaa X
De stukken op de lijst aangeduid met Categorie B (onder de letter C)
nummer geheim houderstuk geen geheim houderstuk
b X
bb X
bbb X
Tot op heden is de stand van zaken als volgt:
- Van de zijde van de verdachte en/of diens raadsman (welke raadsman mij, rechter-commissaris, onbekend is) is door mij rechter-commissaris niets vernomen van enig standpunt inzake de uitlevering van de meergenoemde stukken;
- Wel is bekend dat er door bedrijf 1 en anderen (niet zijnde verdachte) een verzoek ex artikel 522a Sv bij de raadkamer van de rechtbank is ingediend, welk verzoek gepland staat op de raadkamerzitting van 23 januari 2015.
Het kabinet rechter-commissaris zal een aanvang maken met het aanschrijven (mailen) van alle geheimhouders van wie documenten zijn aangetroffen (voor zover het Nederlandse advocaten en notarissen betreft: met een kopie daarvan aan de Deken van de Nederlandse Orde van Advocaten in het betreffende arrondissement, respectievelijk de Ringvoorzitter). Daarbij zal worden –kort en zakelijk- worden medegedeeld waarop de verdenking richting de verdachte ziet en zal een kopie van de door de onderzoekers vervaardigde lijst worden mee gezonden met daarop een korte omschrijving van de betreffende stukken, voor zover deze met een A zijn aangegeven. Datzelfde geldt voor de stukken zoals hiervoor aangeven onder iiiii en bbb, voor zover dit geheim houderstukken betreft..
De geheimhouders zullen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over hun verschoningsrecht ter zake, en aan te geven of sprake is van een geheimhoudingsverplichting - ten aanzien van notarissen in het bijzonder indien het stuk is gepubliceerd in openbare bronnen en onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 25 lid 9 van de Wet op het notarisambt (Wna) - en tevens zal de vraag worden voorgelegd of de geheimhouder toestemming zou hebben verleend voor uitlevering/inbeslagname indien dat vooraf was gevraagd. Verder zal worden gevraagd te laten weten of hem/haar bekend is dat het stuk voorwerp is van enig strafbaar feit of daartoe gediend heeft en of bekend is van wie de eventueel op de stukken aangetroffen notities afkomstig zijn.
Ten slotte zal, daar waar gewenst, de mogelijkheid worden geboden om, indien gewenst, de stukken te bespreken met de rechter-commissaris in aanwezigheid van de Ringvoorzitter respectievelijk de Deken.
De buitenlandse geheimhouders zullen per e-mail worden benaderd.
De stukken waarvan door mij is vastgesteld dat het geen geheim houderstukken zijn, zouden aanstonds aan het OM/het onderzoeksteam kunnen worden verstrekt. Echter nu ook deze stukken onderwerp zijn van een verzoek ex artikel 552a Sv zal ik, rechter-commissaris, daarmee wachten tot de uitspraak van de raadkamer.
De stukken die buiten de onderzoeksperiode vallen worden aanstonds aan bedrijf 1 terug gegeven.
Voorts valt nog te vermelden dat bedrijf 1 in het kader van de uitlevering van stukken een usb stick bij het kabinet hebben ingeleverd, op welke usb stick digitaal geheim houderstukken staan opgenomen, aldus bedrijf 1 c.s. Deze usb stick dient nog te worden onderzocht en wel op dezelfde wijze als de uitgeleverde schriftelijke stukken (geheim houding officier van justitie en m3edewerker(s) geheim houding). Ook ten aanzien van de stukken op die usb stick is er enkel de opvatting van bedrijf 1 dat daar geheim houderstukken op staan. Dat zal allereerst dienen te worden onderzocht. Ik, rechter-commissaris. heb de usb stick daartoe in handen gesteld van de medewerker geheimhouding van de FIOD. Het onderzoek aan die usb stick is veelomvattend, tijdrovend en is nog niet aangevangen.
Nu deze beslissing wordt gegeven op vordering van de Officier van Justitie wordt deze beslissing in handen gesteld van de Officier van Justitie, met het verzoek deze beslissing te verzenden aan de meest gerede partijen in deze. Ik, rechter-commissaris, zal de beslissing in handen stellen van de rechters die deel uitmaken van de raadkamer van 23 januari 2015.
De door de onderzoekers opgemaakte lijsten, welke in handen zijn gesteld van de rechter-commissaris, zullen aan deze beslissing worden gehecht en maken, voor zover van belang, deel uit van deze beslissing.
Beslissing
De rechter-commissaris beslist als volgt:
- De stukken die vermeld staan op de lijst met het opschrift “buiten onderzoeksperiode” dienen te worden terug gegeven aan bedrijf 1.
- De stukken waarvan is vastgesteld dat het geen geheim houderstukken zijn worden eerst na de beslissing door de raadkamer op de verzoeken ex art. 552a Sv (afhankelijk van die beslissing) aan het OM/het onderzoeksteam verstrekt.
- Ten aanzien van de stukken waarvan is vastgesteld dat het geheim houderstukken zijn zullen alle geheimhouders worden aangeschreven/gemaild (voor zover het Nederlandse advocaten en notarissen betreft: met een kopie van dat schrijven/mail aan de Deken van de Nederlandse Orde van Advocaten in het betreffende arrondissement, respectievelijk de Ringvoorzitter).
Lees hier de volledige uitspraak.