Bewezenverklaring van (medeplegen van) handel in merkvervalste goederen, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie waarvan verdachte de leider was
/Rechtbank Zeeland-West-Brabant 20 november 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:7266 NIKE European Operations Nederland BV heeft in februari 2012 een onderzoek ingesteld naar aanleiding van advertenties die sinds juli 2010 op de websites Marktplaats.nl en Tweedehands.nl waren verschenen, in welke advertenties vermoedelijk merkvervalste goederen van onder meer Nike werden aangeboden. De advertenties waren geplaatst door de website naam website .
In opdracht van Nike heeft het onderzoeksbureau onderzoek verricht naar de activiteiten van personen die bij laatstgenoemde website betrokken waren. In februari en maart 2011 zijn door een medewerker van naam onderzoeksbureau driemaal testaankopen gedaan via het emailadres van genoemde website. Bij deze aankopen had de medewerker telefonisch contact en ontmoetingen met een man die zich naam 5 noemde. Uit verder onderzoek zou blijken dat deze naam 5 verdachte is. Verdachte zou de goederen, al dan niet bijgestaan door een ander persoon, persoonlijk afleveren. De testaankopen bleken vervalste Nike en Converse schoenen te bevatten. Voorts zijn door naam onderzoeksbureau observaties verricht waarbij een aantal locaties naar boven kwam waar mogelijk merkvervalste goederen werden geladen en gelost.
Nike heeft de resultaten van het verrichte onderzoek op 31 mei 2015 verstrekt aan mevrouw naam 6 van de FIOD.
Op 13 december 2011 is door Nike aangifte gedaan van overtreding van artikel 337 van het Wetboek van Strafrecht, waarna op 14 december 2011 naam 7 als security manager van Nike als getuige is gehoord.
De FIOD heeft vervolgens vanaf december 2011 aan de hand van het eerdere onderzoek van Nike onderzoek verricht naar locaties waar merkvervalste goederen zouden zijn gelost en geladen en de daarbij betrokken personen. Bij het door de FIOD verrichte onderzoek, waarbij observaties hebben plaatsgevonden, zijn naast verdachte onder andere de medeverdachten naam medeverdachte en naam 4 in beeld gekomen. Op 29 maart 2012 en op 17 april 2012 hebben doorzoekingen plaatsgevonden op verschillende locaties waar mogelijk merkvervalste goederen zouden zijn opgeslagen. Voorts is op 4 juli 2011 op een parkeerplaats aan de A-16 beslag gelegd op een hoeveelheid Nike schoenen die merkvervalst zouden zijn. Daarnaast is op 23 december 2011 een doorzoeking geweest in opslagruimtes in Deventer en is op een onbekende datum in Düsseldorf (Duitsland) een inbeslagname geweest van mogelijk merkvervalste goederen.
De geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 bepleit dat de dagvaarding partieel nietig is vanwege een onduidelijke omschrijving in de tenlastelegging van de aan verdachte verweten gedragingen.
Ten aanzien van feit 1 (de merkenrechtfraude) wordt door de verdediging gesteld dat er onvoldoende aanknopingspunten in het dossier zijn om de beschuldigingen te begrijpen, met name daar waar de getallen in de tenlastelegging niet kloppen met de tellijsten. Daardoor is sprake van een “obscuur libel” waartegen verdachte zich niet kan verdedigen.
Ten aanzien van feit 2 stelt de verdediging dat de tenlastelegging te algemeen is. Er worden geen concrete handelingen genoemd en de vraag is dan ook om welke (contante) geldbedragen in de tenlastelegging het gaat. Aan de hand van het immense dossier is dat niet vast te stellen. Daardoor is ook feit 2 een “obscuur libel” en dient de dagvaarding voor wat betreft feit 2 nietig te worden verklaard.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging voor wat betreft de partiële nietigheid van de dagvaarding nu zij van oordeel is dat de dagvaarding onder feit 1 en onder feit 2 voldoende feitelijk omschreven is en ook overigens aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voldoet.
Weliswaar worden onder feit 1 aantallen van op bepaalde locaties aangetroffen merkvervalste goederen genoemd, van welke aantallen de rechtbank op zitting ook al heeft aangegeven dat zij die niet altijd terug heeft weten te vinden in het dossier, maar dat betekent niet dat de verdachte daardoor niet weet waartegen hij zich te verdedigen heeft of dat de tenlastelegging daardoor onbegrijpelijk is. Wanneer in de tenlastelegging genoemde aantallen van goederen van een bepaald merk niet terug te vinden zouden zijn in het dossier, ofwel wanneer in het dossier andere aantallen van goederen van een bepaalde merk worden genoemd, zou dit tot vrijspraak moeten leiden van het in de tenlastelegging genoemde aantal en niet tot partiële nietigheid van dat onderdeel van de dagvaarding.
Ten aanzien van feit 2 stelt de rechtbank evenals de verdediging vast dat geen concrete geldbedragen worden genoemd. Wel is het onder feit 2 omschreven verwijt (te weten (gewoonte)witwassen) verfeitelijkt door in de tenlastelegging van verdachte te vermelden dat de geldbedragen “de opbrengst uit de handel in merkvervalste waren” betreffen en dat verdachte “een of meer (contante) geldbedrag(en) heeft gestort en/of laten storten en/of heeft overgeboekt en/of en/of laten overboeken en/of heeft gewisseld en/of laten wisselen ten behoeve van een of meer (al dan niet in het buitenland woonachtig zijnde) begunstigde(n) en/of een of meer (contante) geldbedragen (fysiek) heeft meegenomen naar het buitenland”. Voor de verdediging moet door die verfeitelijking voldoende duidelijk zijn geweest waartegen verdachte zich dient te verdedigen. Niet is vereist dat de officier van justitie een verdere concrete verfeitelijking in de tenlastelegging opneemt.
Het verweer over de rechtmatigheid van het bewijs
In onderhavige zaak is het verweer gevoerd dat het bewijs onrechtmatig zou zijn verkregen.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier volgt dat Nike steeds uit eigen beweging de FIOD heeft voorzien van informatie over de door haar verrichte opsporingsactiviteiten. Nog daargelaten dat door de verdediging niet is gesteld dat de opsporingsactiviteiten van Nike inbreuk hebben gemaakt op enig recht van verdachte, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het dossier ook niet dat de FIOD de opsporingsactiviteiten van Nike heeft geïnitieerd dan wel gefaciliteerd. Er heeft weliswaar schriftelijk en mondeling contact plaatsgevonden tussen Nike en de FIOD, maar niet aannemelijk is geworden dat de FIOD bijvoorbeeld instructies aangaande de wijze van opsporing aan Nike heeft gegeven of dat de FIOD technische hulpmiddelen ten behoeve van het opsporingsonderzoek door Nike aan haar ter beschikking heeft gesteld.
Aldus wordt het verweer van de verdediging op dit punt verworpen. De rechtbank concludeert dat het bewijs in onderhavige zaak op rechtmatige wijze is verkregen.
Feit 1
Onder dit feit wordt verdachte verweten, al dan niet tezamen en in vereniging met anderen, strafbare handelingen (zoals genoemd in de delictsomschrijving van artikel 337 Sr) te hebben verricht ten aanzien van merkvervalste goederen die op de locaties genoemd onder A tot en met M zijn aangetroffen.
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 1 genoemde verwijten onder H, I, J, K en M, nu voor deze feiten ófwel een aangifte of een rapport ontbreekt waaruit blijkt dat de goederen die op de aldaar genoemde locaties zijn aangetroffen, merkvervalst zijn (te weten de locaties H, J en K) ófwel omdat niet gebleken is dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de goederen die op de betreffende locaties (locaties I en M) zijn aangetroffen.
In de tenlastelegging onder feit 1 wordt verdachte naast het verrichten van handelingen die genoemd zijn in de delictsomschrijving van artikel 337 Sr, ten aanzien van merkvervalste goederen op genoemde locaties onder A tot en met M, ook verweten dat hij met betrekking tot andere hoeveelheden van merkvervalste goederen genoemde handelingen heeft verricht. Nog daargelaten dat, gelet op de omvang van het dossier, niet direct duidelijk is op welke goederen de tenlastelegging hier ziet, heeft de officier van justitie zich in haar requisitoir ook beperkt tot de goederen die zijn aangetroffen op de locaties A t/m M en heeft zij niet een bewezenverklaring gevraagd ten aanzien van elders aangetroffen merkvervalste goederen. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie niet beoogd heeft een bewezenverklaring terzake dat onderdeel te verkrijgen. Gelet hierop dient ook vrijspraak te volgen ten aanzien van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op elders dan op de locaties A tot en met M aangetroffen goederen.
De resterende verwijten betreffen derhalve de verwijten zoals die onder de locaties genoemd onder A tot en met G en L zijn omschreven.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de in de tenlastelegging onder feit 1 op de locaties A, B, C, D, E, F en G aangetroffen goederen merkvervalst zijn.
Feit 2
Onder dit feit wordt verdachte verweten, al dan niet samen met (een) ander(en), (contante) geldbedragen, welke geldbedragen de opbrengst uit de handel in merkvervalste goederen betreffen, heeft witgewassen door die geldbedragen te storten, over te boeken of te wisselen dan wel dit te laten doen ten behoeve van bepaalde begunstigden.
De rechtbank is van oordeel dat genoemde gestorte geldbedragen afkomstig zijn uit de handel in merkvervalste goederen.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte een eenmanszaak had, maar dat dit bedrijf in 2010 geen omzet had, terwijl in 2011 alleen voor het 3e kwartaal omzet is opgegeven van € 39.026. Voorts is niet gebleken dat verdachte in 2010, 2011 of 2012 looninkomsten heeft gehad. De inkomsten van naam 27, de partner van verdachte, waren in 2010 € 19.462 en in 2011 € 19.342.
Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat de gestorte geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn. Er is immers niet gebleken van andere – legale – inkomsten die het storten van genoemde geldbedragen kunnen rechtvaardigen.
Gegeven voormelde feiten en omstandigheden mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag die niet zo onwaarschijnlijk is dat zij bij de vorming van het bewijsoordeel zonder meer terzijde behoort te worden gesteld (zie HR 13 juli 2010, LJN: BM0787).
Nu verdachte geen verklaring heeft afgelegd over de herkomst van de gestorte geldbedragen, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat genoemde bedragen afkomstig zijn van de handel in merkvervalste goederen, zoals onder feit 1 is beschreven.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de hiervoor genoemde geldbedragen door van die geldbedragen de werkelijke aard en/of herkomst te verbergen en/of te verhullen dan wel die geldbedragen over te dragen en/of om te zetten, middels het (door derden laten) storten van die geldbedragen op rekeningen in het buitenland en het gebruik van geldbedragen in casino’s. De rechtbank acht niet bewezen dat anderen dan verdachte als medepleger betrokken zijn geweest bij de stortingen van de geldbedragen.
Gelet op de frequentie van de stortingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Feit 3
Op grond van de hiervoor weergeven bewijsmiddelen en hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat medeverdachte naam medeverdachte gedurende ongeveer een jaar betrokken is geweest bij de reeds eerder door verdachte gedreven handel in deze goederen. Verdachte was degene die met name de fabricage, de inkoop en de opslag van de goederen regelde, en medeverdachte heeft, bij afwezigheid van verdachte, op een aantal momenten in dat jaar opdrachten gegeven aan naam 4 tot vervoer van goederen en naam 4 daarbij ook geholpen en zelf ook goederen vervoerd.
Hoewel geoordeeld moet worden dat de activiteiten van medeverdachte naam medeverdachte in verhouding tot die van verdachte geringer zijn geweest, en daarmee zijn bijdrage aan de samenwerking tussen hen beiden ook, was die samenwerking toch zodanig dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is geweest van een criminele organisatie. De heersende jurisprudentie vereist immers slechts dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon, waarbij de gedragingen van elke deelnemer dienen te strekken tot of rechtstreeks verband dienen te houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Aan die vereisten is in dit geval voldaan.
Dat naam medeverdachte betrokken is bij het witwassen van gelden van verdachte, te weten van de opbrengst van de handel in merkvervalste goederen, acht de rechtbank niet bewezen, zodat de criminele organisatie zich daartoe niet uitstrekte.
Bewezenverklaring
Verdachte heeft zich, al dan niet samen met een ander, gedurende een periode van bijna 2 jaar schuldig gemaakt aan handel in merkvervalste goederen, aan gewoontewitwassen met betrekking tot de opbrengsten uit die handel en aan deelname aan een criminele organisatie.
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt verdachte tot
- een gevangenisstraf van 285 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijke met een proeftijd van 3 jaar
- een geldboete van € 10.000
Lees hier de volledige uitspraak.