Boekhouder veroordeeld voor belastingontduiking van zijn cliënt. Rb: suppletieaangifte is niet bedoeld om Belastingdienst als tijdelijk kredietverstrekker te gebruiken.
/Rechtbank Amsterdam 12 april 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:2415
Verdachte heeft zich in 2012 schuldig gemaakt aan belastingfraude door opzettelijk onjuiste gegevens met betrekking tot de omzet van medeverdachte naam van de medeverdachte op te geven bij de Belastingdienst. Hierbij is tot op heden niet precies vast komen te staan wat de werkelijke omzet van naam van de medeverdachte is geweest. Verdachte heeft gehandeld met het doel om naam van de medeverdachte te bevoordelen, wetende dat naam van de medeverdachte niet de middelen had om aan zijn belastingplicht te voldoen. Verdachte heeft hiermee feitelijk de Belastingdienst gebruikt om de liquiditeitsproblemen van naam van de medeverdachte op te lossen. Hoewel niet precies is vastgesteld hoe hoog het belastingnadeel als gevolg van het handelen van verdachte is geweest, staat het wel vast dat het belastingnadeel over de eerste drie kwartalen van 2012 ten minste € 15.000,00 heeft belopen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, nu verdachte niet wist van de werkelijke omvang van de omzet van zijn medeverdachte en de discrepanties tussen de aangetroffen administratie en de belastingaangiften gecorrigeerd zouden (mogen) worden in een suppletieaangifte.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld. De inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – wordt slechts gebruikt tot het bewijs van het ten laste gelegde feit waarop het, zoals blijkt uit de inhoud, kennelijk betrekking heeft.
Omzet en belastingaangifte over het eerste, tweede en derde kwartaal van 2012
Medeverdachte naam van de medeverdachte heeft een eenmanszaak genaamd naam van bedrijf 1, waarmee hij (kalkoen)vlees inkoopt en verkoopt. Door de belastingdienst is gevraagd kwartaalaangiften omzetbelasting (hierna: OB) te doen over het jaar 2012. Verdachte heeft als boekhouder van medeverdachte drie kwartaalaangiften ingediend namens medeverdachte.
Over het eerste kwartaal is in de aangifte OB vermeld dat een bedrag van € 39.086,00 is omgezet. De administratie van medeverdachte, die bij verdachte is aangetroffen, vermeldt dat in die periode voor een bedrag van € 158.070,44 is ingekocht. Uit de administratie van een Duitse vleesleverancier naam van bedrijf 2 (hierna: afkorting van de naam van bedrijf 2 ) blijkt dat in die periode voor een totaalbedrag van € 663.818,72 aan vlees is geleverd aan medeverdachte.
De aangifte over het tweede kwartaal vermeldt dat een bedrag van € 154.866,00 is omgezet. De administratie van medeverdachte, die bij verdachte is aangetroffen, vermeldt dat in die periode voor een bedrag van € 157.142,34 is ingekocht. Uit de administratie van afkorting van de naam van bedrijf 2 en naam van bedrijf 3 blijkt dat in die periode voor een totaalbedrag van € 445.515,00 aan vlees is geleverd aan medeverdachte.
De aangifte over het derde kwartaal vermeldt dat een bedrag van € 105.333,00 is omgezet. De administratie van medeverdachte, die bij verdachte is aangetroffen, vermeldt dat in die periode voor een bedrag van € 240.164,27 is ingekocht. Uit de administratie van afkorting van de naam van bedrijf 2 en afkorting van de naam van bedrijf 3 blijkt dat in die periode voor een totaalbedrag van € 511.864,00 aan vlees is geleverd aan medeverdachte.
Suppletieaangifte
Verdachte heeft bekend dat hij onjuiste bedragen aan omzet heeft opgegeven, maar dat hij van plan was de aangiften van de eerste drie kwartalen naderhand te corrigeren door middel van een suppletieaangifte. Hij heeft verklaard dat hij dit heeft gedaan op uitdrukkelijk verzoek van medeverdachte naam van de medeverdachte, omdat deze niet de middelen had om aan zijn belastingverplichting te voldoen. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte opzet heeft gehad op het doen van onjuiste en onvolledige aangiften. Het voornemen om bij een suppletieaangifte de juiste omzet te vermelden doet aan deze conclusie niet af, nu de suppletieaangifte niet is bedoeld voor het oplossen van liquiditeitsproblemen van ondernemers, hetgeen verdachte als boekhouder had moeten weten, en bovendien het strafbare feit reeds was voltooid.
Medeplegen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de aangiften OB over de eerste drie kwartalen van 2012 tezamen en in vereniging met medeverdachte naam van de medeverdachte heeft gedaan. Verdachte heeft immers verklaard dat hij handelde op uitdrukkelijk verzoek van zijn medeverdachte. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte een zodanige bijdrage heeft geleverd aan de uitvoering van het strafbare feit dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte. De omstandigheid dat verdachte slechts een deel van de inkoopfacturen van medeverdachte naam van de medeverdachte heeft gekregen - en dus zelf ook door zijn medeverdachte vals is voorgelicht over de daadwerkelijke omvang van de inkoop en de omzet in 2012 - maakt dit niet anders.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op hetgeen hiervoor is genoemd, bewezen dat verdachte de aangiften omzetbelasting over de eerste drie kwartalen van 2012 onjuist en onvolledig heeft gedaan. Nu deze aangiften een lager dan wel geen bedrag aan omzet vermelden, is aan medeverdachte een te laag bedrag aan omzetbelasting in rekening gebracht.
De rechtbank acht, op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte heeft ten laste gelegde heeft begaan zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.
Bewezenverklaring en strafoplegging
De rechtbank veroordeelt de verdachte wegens het medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd wegens een taakstraf van 60 uren.
Lees hier de volledige uitspraak.