Column: Niet-ambtelijke omkoping, een onnodig hoog strafmaximum
/Herzieningsverzoek wegens verjaring afgewezen
Door Marleen Velthuis (Stibbe)
Deze zomer heeft de Hoge Raad een arrest gewezen naar aanleiding van een verzoek om herziening na een onherroepelijke veroordeling voor – onder andere – niet-ambtelijke omkoping. Namens aanvrager was om herziening verzocht, omdat hij was veroordeeld voor niet-ambtelijke omkoping, terwijl dat feit al verjaard zou zijn.
Op niet-ambtelijke omkoping – strafbaar gesteld in artikel 328ter Sr – stond tot 1 januari 2015 een maximale gevangenisstraf van twee jaar. Bij invoering van de Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit is de maximale sanctie verhoogd naar vier jaar, als gevolg waarvan de verjaringstermijn werd verdubbeld tot twaalf jaar.
Volgens de aanvrager van de herziening zou uitgegaan moeten worden van het strafmaximum van artikel 328ter Sr (oud), zoals dat gold ten tijde van het tenlastegelegde feit. In dat geval was het recht op strafvervolging reeds verjaard, en had de aanvrager dus niet veroordeeld mogen worden door het Gerechtshof. Dit betoog ging evenwel niet op. De Hoge Raad overwoog dat in geval van verandering van wetgeving met betrekking tot de verjaring in strafzaken als uitgangspunt geldt dat deze verandering direct van toepassing is. Bij een nog lopende verjaring wordt de verjaringstermijn verlengd. Enkel een reeds voltooide verjaring wordt geëerbiedigd (vgl. HR 29 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK1998, NJ 2010/231).
Gevolgen van een hoger strafmaximum
Het arrest maakt duidelijk dat de verhoging van het strafmaximum niet alleen een effect kan hebben op een eventuele straf, maar ook op de verjaringstermijn.
Bovendien zijn de strafmaxima bepalend bij de mogelijke toepassing van dwangmiddelen. Zo kan iemand in het algemeen niet buiten heterdaad worden aangehouden voor feiten waarop minder dan vier jaar gevangenisstraf staat. Ook kunnen een veelheid aan bijzondere opsporingsbevoegdheden slechts worden ingezet bij feiten die minimaal met vier jaar gevangenisstraf worden bedreigd.
Kritiek op de Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit
De verhoging in 2015 van de maximale straf voor niet-ambtelijke omkoping van twee jaar gevangenisstraf naar maximaal vier jaar is aanzienlijk, terwijl de wetgever dit nauwelijks had gemotiveerd. De wetgever overwoog slechts: "Passende mogelijkheden tot strafrechtelijk optreden tegen dergelijke praktijken dragen bij aan een eerlijke manier van zakendoen en het vertrouwen van consumenten en bedrijven in een integere dienstverlening. Het voorgestelde strafmaximum waarmee het misdrijf wordt bedreigd – vier jaar gevangenisstraf en geldboete van de vijfde categorie –, sluit hierbij aan." [1] De uitbreiding en het ontbreken van een overtuigende toelichting hebben bij invoering van de wet al tot veel kritische geluiden geleid, waaronder ook door de Raad van State. De Raad van State uitte duidelijke kritiek op het wetsvoorstel, waarbij werd overwogen dat de noodzaak van de voorgestelde strafverhogingen terzake van ambtelijke corruptie, corruptie in de private sector en de witwasbepalingen, ontoereikend was gemotiveerd. De Raad van State overwoog verder: "Elk van de genoemde strafverhogingen en strafbaarstellingen behoeven een dragende motivering. De Afdeling acht dit temeer van belang nu deze cumulatie van motiveringsgebreken de substantie van het voorstel raken. Zo nodig dient het voorstel te worden aangepast."[2]
Het wetsvoorstel is desondanks zonder aanpassingen op deze onderdelen doorgevoerd, hetgeen vervolgens in de literatuur tot de nodige kritische kanttekeningen heeft geleid.[3]
Bij omvangrijke fraudezaken bieden voormalige strafmaxima voldoende ruimte
Naar aanleiding van het arrest, vroeg ik me af wat op basis van de recente jurisprudentie gezegd kan worden over het standpunt van de wetgever. Laat de jurisprudentie over het afgelopen jaar nu werkelijk zien dat de oude wetgeving niet genoeg ruimte bood voor een passende bestraffing bij niet-ambtelijke omkoping?
De uitspraken van het afgelopen jaar wekken die indruk niet. Uit de jurisprudentie volgt dat niet-ambtelijke omkoping veelal gepaard gaat met het meermalen plegen van valsheid in geschrift (art. 225 Sr; maximale gevangenisstraf zes jaar) en gewoontewitwassen van de gelden uit misdrijf afkomstig (art. 420ter Sr; maximale gevangenisstraf tot 1 januari 2015 zes jaar, sinds 1 januari 2015 acht jaar). De jurisprudentie laat zien dat wanneer sprake is van een herhaalde en omvangrijke fraude, een eventuele gevangenisstraf in beeld komt. Echter, de hoogte daarvan komt niet in de buurt bij de maximale straffen die op basis van de oude wetgeving opgelegd kunnen worden.
Als voorbeeld kan worden gewezen op uitspraken van de Rechtbank Midden-Nederland van 18 mei 2017, waarbij de verdachte zich volgens de rechtbank gedurende een periode van anderhalf jaar had laten omkopen (passieve niet-ambtelijke omkoping) voor een bedrag van bijna EUR 350.000. Volgens de Rechtbank Midden-Nederland was de verdachte intensief betrokken bij de valsheden in geschrift, waarbij de daadwerkelijke aard van de betalingen werden verhuld. Ook had de verdachte zich volgens de rechtbank schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Dit alles resulteerde uiteindelijk in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden en een voorwaardelijke gevangenisstraf vier 4 maanden.[4] Eén van de medeverdachten had de verdachte voor een bedrag van EUR 150.000 omgekocht (actieve niet-ambtelijke omkoping), welke betalingen via valse facturen waren verhuld. De Rechtbank Midden-Nederland achtte daarbij een werkstraf van 180 uur een passende sanctie.[5]
In een andere zaak werd door de Rechtbank Rotterdam op 14 november 2016 aan de omkoper een straf opgelegd van 5 maanden. De verdachte had in een periode van twee jaar in totaal € 80.000 smeergeld aan de kasbeheerder van een woningcorporatie betaald. Daarnaast had de verdachte valse facturen voorhanden gehad, die de medeverdachte had opgemaakt om het karakter van de betalingen te verhullen. De Rechtbank Rotterdam achtte om die reden een gevangenisstraf van 5 maanden onvoorwaardelijke passend.[6] In de zaak van de medeverdachte, sloeg de Rechtbank Rotterdam acht op de proceshouding van de medeverdachte die een bekentenis had afgelegd en de omstandigheid dat op basis van een vaststellingsovereenkomst de schade veroorzaakt door de omkoping door hem zou worden vergoed. De Rechtbank Rotterdam oordeelde alles afwegend dat ook voor hem een gevangenisstraf van 5 maanden onvoorwaardelijk passend was.[7]
Tot slot
Gelet op de mogelijkheden die er reeds bestonden om hoge straffen op te leggen in omvangrijke fraudezaken en uit bestudering van de jurisprudentie blijkt dat de verhoging van het strafmaximum per 1 januari 2015 onnodig was. Rechters komen bij het opleggen van sancties niet eens in de buurt bij de oude strafmaxima die golden voor niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift en witwassen. Wanneer de wetgever met name tot doel had de verjaringstermijn te verlengen en toepassing van dwangmiddelen mogelijk te maken, dan heeft dat wel effect gesorteerd.[8] Het zou goed zijn wanneer de wetgever zich in het vervolg meer kritische vragen stelt over de noodzaak en het doel van een verhoging van maximum straffen en eventueel commentaar van de Raad van State ter hand neemt. In de praktijk worden eenmaal verhoogde strafmaxima niet meer verlaagd, waardoor een reëel risico op inflatie van strafmaxima bestaat.
[1] TW 2012–2013, 33 685, nr. 3, p. 6.
[2] Advies Raad van State, TW 2012/2013, 33 685, nr. 4.
[3] Zie o.a. M. Rosing, Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel- economische criminaliteit: werk aan de winkel!, OSP 2014/123.
[4] De officier van justitie eiste 27 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest.
[5] De officier van justitie eiste 180 uur werkstraf en een geldboete van EUR 50.000.
[6] De officier van justitie eiste 7 maanden gevangenisstraf.
[7] Ook hierbij eiste de officier van justitie 7 maanden gevangenisstraf.
[8] TW 2013-2014 33 685, nr. 6, p. 16: hieruit kan worden afgeleid dat de Minister de verjaringstermijn wel meewoog bij de beoordeling door de Minister.