Column: Schending ambtsgeheim door officieren van justitie

Door Rosanne Lagerweij en Samantha Bilgi | Van Ardenne & Crince le Roy Advocaten

Maandag 22 juli 2019 kopte de NRC: “Documentairemaker filmde tapgesprekken zonder dat de verdachten dat wisten”. De krant onthulde dat het Openbaar Ministerie maandenlang een documentairemaker heeft laten meekijken achter de schermen bij een vertrouwelijk strafrechtelijk onderzoek, zonder de verdachten en hun advocaten te informeren. De regisseur kreeg bij het filmen kennelijk grote vrijheid en filmde onder meer tapgesprekken met verdachten, zonder dat zij hiervan op de hoogte waren gesteld. De woordvoerder van de verdachten noemt de gang van zaken “ongehoord” en “in strijd met de rechtsgang”. De documentaire over het werk van de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst in onder andere de strafzaak waarin een grote sushiketen centraal staat, zou donderdag 25 juli 2019 worden uitgezonden. De uitzending van de documentaire is onder druk van het OM uitgesteld. De rechtbank zou tevens die donderdag uitspraak doen in de betreffende zaak, maar stelde dit uit. “We kunnen niet verder,” zo concludeerde de rechtbank. De rechtbank gaat onderzoeken in hoeverre de documentaire een rol heeft gespeeld bij de vervolgingsbeslissing van het OM.

Delen vertrouwelijke informatie met filmmakers door OM niet nieuw

In 2014 en 2015 werkte het OM mee aan de documentaire ‘De zaak gebroeders R.’ Er was weliswaar toestemming van de verdachten en hun advocaten, maar de nabestaanden maakten bezwaar. In 2015 zegde het OM de medewerking aan de film op en eiste daarbij vernietiging van alle gedraaide beelden. Door de filmmakers werd een kort geding aangespannen en de rechter besliste dat de gedraaide beelden uitgezonden mochten worden. Het persbeleid van het OM werd aangepast, zodat in het vervolg ook nabestaanden om hun mening zou worden gevraagd. 

In 2016 zond SBS de documentaire ‘De dubbele moord in Amsterdam-Noord’ uit. Op 12 december 2017 stelde het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vast dat er sprake was van een schending van het ambtsgeheim door de betrokken officieren van justitie. Door hen waren namelijk beelden van AVR-verhoren (audiovisuele registratie, red.) verstrekt aan SBS. Vervolging van de officieren bleef echter uit. Het hof was weliswaar van oordeel dat vervolging van de officieren ter zake van schending van het ambtsgeheim haalbaar zou zijn, maar achtte vervolging niet opportuun gelet op de afweging tussen de verschillende betrokken belangen. Volgens het hof diende het belang van de beklaagden (de officieren van justitie, red.) te prevaleren. Strafvervolging zou voor hen immers grote gevolgen hebben, zo concludeerde het hof, en aan de zijde van klager was sprake van een ‘feitelijk geringe schending van zijn privéleven’.

Ambtsgeheim ex artikel 272 Sr

De gang van zaken rondom de documentaire over de strafzaak van de sushiketen, lijkt te raken aan het ambtsgeheim van de betrokken officieren van justitie. Het verbod op schending van het ambtsgeheim is neergelegd in artikel 272 Wetboek van Strafrecht ( “Sr”). Dit artikel luidt:

  1. Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboeten van de vierde categorie.

  2. Indien dit misdrijf tegen een bepaald persoon gepleegd is, wordt het slechts vervolgd op diens klacht.

Voorwaardelijk opzet (op het schenden) is voldoende. Vereist is dat de dader wist, of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij verplicht was het geheim te bewaren. Als het misdrijf is gepleegd tegen een bepaald persoon, is een klacht vereist (lid 2). Degene wiens klacht is medegedeeld, is klachtgerechtigd. In het bijzonder ziet artikel 272 Sr “op geheimen die zijn toevertrouwd aan een persoon die een vertrouwensberoep uitoefent.” Mensen moeten zich immers zonder schroom tot deze personen kunnen wenden. “Een geheim in de zin van artikel 272 Sr betreft een gegeven dat bestemd is om niet bekend te worden dan ter plaatse waar het door bevoegden wordt medegedeeld.”

EU-Richtlijn inzake uitlatingen van de overheid en onschuldpresumptie 

Ook  de EU-Richtlijn inzake uitlatingen van de overheid en de onschuldpresumptie lijkt hier een rol te spelen. Uit vaste EHRM-rechtspraak bleek al van een verbod voor overheidsinstanties om zich uit te laten over schuld van de verdachte, omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie (artikel 6 lid 2 EVRM). Dit is nu vastgelegd in EU-Richtlijn 2016/343. Deze richtlijn is volledig geïmplementeerd door middel van bestaande wetgeving. EU-Richtlijn 2016/343 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (“de Richtlijn”), waarborgt dat personen voor onschuldig worden gehouden, totdat hun schuld in rechte is vast komen te staan. Het recht op een eerlijk proces moet worden gewaarborgd doordat in deze richtlijn minimumvoorschriften betreffende de onschuldpresumptie zijn vastgesteld.

Uit artikel 4 lid 1 van de Richtlijn volgt dat lidstaten maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat een verdachte in openbare verklaringen van overheidsinstanties niet als schuldig wordt aangeduid, zolang zijn schuld niet in rechte is vast komen te staan. Dit geldt in het bijzonder als overheidsinstanties informatie aan media verstrekken, zo blijkt uit vooroverweging 19. Het kan niet zo zijn dat de rechten van verdachten worden geschonden, door het uitzenden van vertrouwelijk materiaal of andere informatie over een zaak. Het is overheidsinstanties overigens ook niet toegestaan om zich ná behandeling van de zaak uit te laten over de schuld van de voormalig verdachte.

Conclusie  

Veel jurisprudentie over officieren van justitie die hun ambtsgeheim schenden, is er niet. In de zaak met betrekking tot de documentaire over ‘De dubbele moord in Amsterdam-Noord’ werd wel een schending vastgesteld, maar daar bleef het bij. Uit deze recente gang van zaken met betrekking tot de zaak van de sushiketen blijkt onzes inziens dat het OM het niet zo nauw neemt met de Richtlijn en de onschuldpresumptie en de verplichting om ambtsgeheimen te bewaren. Allereerst wordt vertrouwelijke informatie openbaar gemaakt, zonder dat de verdachten hiervan op de hoogte zijn. Ten tweede was de uitzending van de documentaire gepland op de avond van de dag van de uitspraak. De uitspraak is dan nog niet onherroepelijk en het is het OM niet toegestaan zich uit te laten over de schuld van de verdachten. En misschien wel de belangrijkste vragen: in hoeverre heeft de documentaire een rol gespeeld bij de vervolgingsbeslissing van het OM? Is de vervolgingsbeslissing gebaseerd op feiten, of (mede) op informatie die uit de documentaire naar voren is gekomen? En tot slot: wat betekent dit alles voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging?

Print Friendly and PDF ^