Column: Straffen in tijden van Corona
/Door Sam van de Akker, Baumgardt Strafcassatie Advocatuur
Op 30 maart 2020 wees de Rechtbank Rotterdam een vonnis dat de geschiedenis in zou gaan als een van de eerste coronavonnissen. De zaak gaat kortgezegd over een verdachte die op 23 maart 2020 dreigde te spugen op verbalisanten, met de toevoeging dat hij besmet was met het coronavirus. Op 23 maart 2020 telde ons land 4.749 besmette personen, 1.230 ziekenhuisopnames en 213 overlijdensgevallen.
Tenlastegelegd in de zaak was dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling (jegens de verbalisanten) door tegen hen te zeggen ‘Ik ga spugen, ik maak jullie allemaal ziek, ik heb corona’. Het vorenstaande heeft de rechtbank bewezenverklaard en gekwalificeerd als bedreiging met zware mishandeling.
Een kader voor coronamisdaad
Vervolgens heeft de rechtbank de strafoverweging aangegrepen om vijf verschillende categorieën van coronamisdaad te onderscheiden en daarvoor een strafopleggingskader te schetsen. Volgens de rechtbank leidt inzet van de pandemie als (crimineel) middel tot strafverhoging, gelet op het vergeldingsaspect, het aspect van speciale preventie alsmede het gegeven dat de maatschappij op dit moment wel wat anders aan het hoofd heeft. Opgemerkt (door mij) zij wel dat dat laatste aspect geen doctrinair betiteld strafdoel is.
De strafverhoging van coronamisdaad wordt volgens de rechtbank bepaald door (i) de aard en de ernst van het misdrijf en (ii) de vraag jegens wie het misdrijf gericht is. Met betrekking tot de aard en de ernst van het misdrijf wordt opgemerkt dat er vijf categorieën van coronamisdrijven in de rechtspraak zijn ontwikkeld.
De aard en de ernst van het misdrijf
(i) Een eerste categorie misdrijven waar het coronavirus als middel wordt ingezet zijn de (zware) mishandelingszaken. In dat type zaken speelt het coronavirus een directe en concrete rol in het misdrijf. Het gaat dan bijvoorbeeld om het opzettelijk (proberen) iemand te besmetten. Het coronavirus is in feite het wapen dat bij het misdrijf wordt gebruikt.
(ii) Een tweede categorie van misdrijven waar het coronavirus een rol speelt zijn de bedreigingszaken. Daarbij wordt het coronavirus als dreigingsmiddel ingezet en wordt het coronavirus in veel gevallen minder direct in het misdrijf betrokken. Op dit laatste punt valt binnen deze categorie een onderscheid te maken. Bij het fysiek dreigen met het coronavirus (bijv: spugen) is het coronavirus weer directer bij het misdrijf betrokken dan als het alleen als woordelijk dreigingsmiddel wordt ingezet. Dat vindt zijn oorzaak in de mate van onzekerheid en angst die bij een slachtoffer wordt veroorzaakt.
(iii) Een derde categorie in dit verband zijn de eenvoudige (cyber)oplichtingszaken4. Bij dat type zaken wordt het coronavirus ingezet als oplichtingsmiddel om het slachtoffer te verleiden iets te doen (bijv: babbeltruc). In die gevallen wordt zuiver indirect gebruik gemaakt van het coronavirus.
(iv) Een vierde categorie zijn de misdrijven waarbij het coronavirus niet als middel wordt ingezet, maar het coronavirus een omstandigheid van het misdrijf is. Het coronavirus speelt in deze categorie bij de concrete strafbare handelingen van het misdrijf geen rol.
(v) Als laatste categorie zijn er (grotere) zaken te bedenken waarin het coronavirus een cruciale en of bijzondere rol heeft gespeeld.
De eerste categorie wordt door de rechtbank genuanceerd gewogen door te oordelen dat de gevaarzetting van het coronavirus als ingezet middel afneemt en de reden voor strafverhoging op die grond daarmee ook afneemt. Van categorie 4 waarbij het coronavirus als omstandigheid bij het misdrijf is betrokken is het de vraag of het tot strafverhoging moet leiden, omdat het coronavirus slechts een bijrol speelt. Daarbij moet volgens de rechtbank worden gedacht aan huiselijk geweldzaken of supermarktruzies. Die zaken zijn echter zo casuïstisch dat de rechtbank moeite heeft om voor die zaken in het algemeen te overwegen dat de coronatijd tot strafverhoging moet leiden. Hetzelfde geldt voor de vijfde categorie, waar oplichting met verkoop van vaccins een voorbeeld van is.
Tegen wie het misdrijf is gericht
Als de slachtoffers van de coronamisdrijven werkzaam zijn in cruciale beroepen en/of in vitale processen is het strafverhogende effect (volgens de Rechtbank Rotterdam) groter dan wanneer sprake is van andere slachtoffers. Het zijn namelijk juist die groepen die in deze tijd extra bescherming verdienen. Die benadering van de rechtbank past naadloos in de ingezette ontwikkeling in het strafrecht om het plegen van misdrijven jegens deze hulpverleners in het algemeen strafverhogend te laten zijn (zie ‘Wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod’).
Ook ouderen en andere kwetsbare mensen verdienen extra bescherming en bij misdrijven gericht tegen deze groepen is daarom ook meer aanleiding om de corona-achtergrond zwaarder te laten wegen. Wellicht dat in zaken, waarin de bedreiging met een coronabesmetting gericht is tegen ouderen zelfs de tenlastelegging op bedreiging met een misdrijf tegen het leven kan uitkomen. Ouderen hebben immers een grotere kans te overlijden aan (de gevolgen van) het coronavirus.
Een signaal dat de Rechtbank Rotterdam nog uitzendt is dat de rechter moet waken voor een algemene ophoging van de straf (het plegen van een strafbaar feit in de coronacrisis zou dan eo ipso strafverhogend zijn) en steeds moet kijken naar het concrete misdrijf, de ernst daarvan en alle omstandigheden van het geval.
Strafoplegging door de rechtbank
Normaliter, overweegt de rechtbank, zou de rechtbank (gelet op het advies van de reclassering en he strafblad van de verdachte) een gevangenisstraf voor de duur van een week hebben opgelegd. De rechtbank heeft de straf met 100% opgehoogd, gelet op de corona-achtergrond en de hoedanigheid van de slachtoffers, die werkzaam zijn in een vitaal beroep. De rechtbank heeft daarbij nog 25% opgeteld, gelet op het gebruik van het coronavirus als middel. Alles afwegende is de rechtbank uitgekomen op een gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen.
Gevolgen voor de rechtspraktijk
Het coronavirus vergt wereldwijd flexibiliteit en aanpassingsvermogen, zo ook van de strafrechtspraktijk. Wat mij betreft heeft de strafrechtspraktijk qua bestraffing van coronamisdaad laten zien voldoende flexibiliteit te bevatten. Door een jurisprudentieel kader te scheppen voor de bestraffing van coronamisdaad, stelt het strafrecht in deze tijd het strafdoel van vergelding voorop.
Het ‘strafdoel’ dat de Rechtbank Rotterdam aanhaalt inhoudende dat de samenleving nu wel iets anders aan zijn hoofd heeft, is wat mij betreft niet helemaal helder. Heeft de samenleving niet altijd wat anders aan haar hoofd dan misdaad? Ik begrijp de overweging van de rechtbank zo, dat de overweging de mening van de rechtbank laat doorschemeren. De rechtbank acht misdaad in deze tijd kortgezegd extra verwerpelijk, voorál als de coronatijd als middel of omstandigheid van het misdrijf wordt gebruikt.
De rechtbank toont zich tegelijkertijd begripvol door te overwegen dat in sommige gevallen de coronatijd als omstandigheid niet zonder meer als strafverhogend kan werken, mogelijk zelfs strafverlagend. Een voorbeeld daarvan kan zijn een huiselijke ruzie in tijden van corona.
Een interessante vraag die ik mij eerder stelde is of het bedreigen van een ouder persoon in sommige gevallen bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht oplevert. Theoretisch lijkt mij dit mogelijk, naar analogie van het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 20 maart jl. Een overweging die in dat vonnis opviel is dat de aanmerkelijke kans op de dood niet bewezen wordt geacht door de rechtbank ‘nu uit het nieuws van de afgelopen dagen blijkt dat er tot nu toe alleen kwetsbare mensen zij overleden, zoals ouderen of mensen met andere gezondheidsklachten’ dat nieuws is inmiddels achterhaald, zodat bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht theoretisch mogelijk blijft. De verdere invulling daarvan laat ik echter liever aan de rechtspraktijk.