Conclusie AG over algemene aspecten van civiele voeging in strafgeding betreffende de stel- en bewijsplicht vooral met het oog op de omvang van de schade

Parket bij de Hoge Raad 12 juni 2018, ECLI:NL:PHR:2018:600

De verdachte is bij arrest van 19 januari 2017 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een taakstraf van 150 uren wegens medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van Opiumwet gegeven verbod (feit 1), diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking (feit 2) en medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen (feit 3).

Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.

Het arrest van het hof houdt het volgende in:

Vordering van de benadeelde partij betrokkene 1

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €28.304,72. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van €26.304,72. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.

Met de politierechter is het hof van oordeel dat €1.000 in verband met het verloren gaan van vrije tijd en €1.000 in verband met immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast is het hof van oordeel dat ook het ‘boetebedrag’ van €6.035 niet beschouwd kan worden als schade dat veroorzaakt is door de bewezenverklaarde feiten, zodat het hof ook dat onderdeel niet zal toewijzen.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.

Voor het overige de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

(…)

BESLISSING

Het hof:

(…)

Vordering van de benadeelde partij betrokkene 1

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij betrokkene 1 ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van €20.269,72 (twintigduizend tweehonderdnegenenzestig euro en tweeënzeventig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd betrokkene 1, ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van €20.269,72 (twintigduizend tweehonderdnegenenzestig euro en tweeënzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 136 (honderdzesendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.’

Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt voor zover van belang het volgende in:

‘De raadsman voert het woord tot verdediging, zakelijk weergegeven:
(…) Wat betreft de vordering van de benadeelde partij merk ik het volgende op. De schade aan de slaapkamer zou 3158 euro zijn. Er wordt verwezen naar bijlage 4, er is een Excel sheet overgelegd maar er is verder geen concrete onderbouwing waaruit het bedrag precies is opgebouwd. De gehele vordering, zeker gezien de omvang, was niet geschikt voor behandeling door de politierechter. Dit was meer iets geweest voor de civiele rechter. Er worden lukraak bedragen opgesomd, maar daar moet nader onderzoek naar worden gedaan. Er zijn ook geen bonnen. De vervanging van het laminaat is deels onderbouwd met bonnen van Carpet Right. Ik verzoek om de vordering ten aanzien van het bedrag van 3158 euro niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de vervanging van de ondervloer van het laminaat kom ik op een bedrag van 380 euro waar bonnen van aanwezig zijn en 114 euro voor onderleggers. Die twee bedragen zijn toewijsbaar. Ik verzoek om de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren. De kosten voor elektriciteit, watergebruik en sloten openbreken zijn toewijsbaar. Ten aanzien van de gevolgschade geldt dat er geen onderbouwing is. Er worden bedragen genoemd maar er zijn geen concrete stukken. Dit deel van de vordering kan beter bediscussieerd worden bij de civiele rechter. Het betreft een arbitrair bedrag en het vereist meer onderbouwing. Voor de kosten van de inspectie door de politie is geen onderbouwing. De kosten voor het behang à 1000 euro zijn ook niet onderbouwd met bonnen. Het bedrag van 5850 euro moet niet-ontvankelijk worden verklaard. De post die ziet op verwijderen van puin is toewijsbaar, evenals de telefoonkosten. De kostenposten die daaronder worden opgesomd zijn wat mij betreft niet-ontvankelijk, ook omdat dat een civiele kwestie is die eerst uitgezocht moeten worden. Ook de huurderving hoort bij een civiele rechter thuis. Een bedrag van €4.307,88 is toewijsbaar, voor het overige verzoek ik u om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.

De voorzitter geeft de benadeelde partij nog de gelegenheid het woord te voeren.

De benadeelde betrokkene 1 voert het woord, zakelijk weergegeven:

De kosten waar de raadsman over spreekt zijn soms schattingen omdat het veelal schade betreft die nog steeds aanwezig is. Ik heb nog geen geld gehad om alles te repareren. Wij leven nog steeds met schade. Ik wacht al vier jaar tot deze strafzaak is geëindigd, zodat we verder kunnen en het geld hebben om ook de rest van de schade aan te pakken. Ik zou het verschrikkelijk vinden om opnieuw een civiele procedure op te starten om deze kosten te verhalen. De verdachte heeft nooit spijt betuigd of zijn excuses aangeboden. Alle kosten die tot op de cent gespecificeerd zijn, daar heb ik wel bonnen of bewijsstukken van. De ronde bedragen zijn inderdaad schattingen. Wij hebben diverse klusbedrijven over de vloer gehad die ons geholpen hebben met de schattingen. Helaas is tot op heden nog niet alle schade gerepareerd.

De advocaat-generaal voert het woord tot repliek, zakelijk weergegeven:

(…)

De benadeelde partij heeft vandaag voldoende en deugdelijk uitgelegd hoe de schade is onderbouwd en hoe bepaalde kosten nog niet concreet kunnen worden ingevuld, omdat die reparaties nog moeten plaatsvinden. De benadeelde partij geeft aan dat de begroting door professionals is gedaan. Meer onderbouwing kan de benadeelde partij niet verschaffen.

De raadsman voert het woord tot dupliek, zakelijk weergegeven:

(…)

Volgens de advocaat-generaal is de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De benadeelde partij zegt dat het gaat om schattingen. Dat betekent dat de kosten arbitrair zijn en daar is in het strafproces geen ruimte voor. Als je een professional laat kijken naar de schade, dan maakt hij een offerte op. Die stukken zie ik hier niet maar daarmee had de benadeelde partij in ieder geval iets meer handen en voeten kunnen geven aan de schattingen. Het niet willen procederen bij een civiele rechter mag niet meespelen bij de beoordeling van de vordering. Het moet voldoende duidelijk zijn dat de kosten ook echt zijn gemaakt. Ik blijf dus bij het standpunt dat de vordering maar voor een beperkt bedrag toewijsbaar is.’
 

Middel

Het middel klaagt dat het hof ten onrechte de afwijzing van het namens de verdachte gevoerde verweer ter zake de hoogte van de vordering van de benadeelde partij dan wel schadevergoedingsmaatregel niet van een nadere motivering heeft voorzien.

Het middel komt op tegen de summiere motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij betreffende zaaksbeschadiging en de daarmee in verband staande oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
 

Conclusie AG

Alvorens in te gaan op de schriftuur recapituleer ik enkele algemene aspecten van de civiele voeging in een strafgeding betreffende de stel- en bewijsplicht vooral met het oog op de omvang van de schade.

7. De Hoge Raad heeft aangaande de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij geoordeeld dat daarvoor de bewijs(minimum)regels voor strafzaken niet gelden, maar dat te dien aanzien de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken van toepassing zijn. Op grond van de "normale", in art. 150 Rv vervatte hoofdregel van bewijslastverdeling in het civiele proces draagt de benadeelde partij die zich op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten beroept de bewijslast van die feiten of rechten. Daarbij geldt dat de rechter ingevolge art. 6:97 BW bevoegd is de schade te begroten op de wijze die met de aard van deze schade in overeenstemming is, of de schade te schatten indien deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld.

8. Onverkorte toepassing van de civiele regels kan botsen met het recht van verdachte op een eerlijk proces. Ten aanzien van de stelplicht geldt dat de benadeelde partij veelal zal volstaan met het vorderen van een bepaald bedrag aan schadevergoeding en is het de officier van justitie die de feiten stelt ten aanzien van de onrechtmatige daad. De verdachte, die tegelijkertijd verwikkeld is in een strafprocedure, kan tegen de vordering niet altijd ten volle verweer voeren (ofwel de vordering gemotiveerd betwisten). Voorstelbaar is de situatie dat een verdachte in het kader van de strafprocedure ervoor kiest om te zwijgen en dat hij dit zwijgen niet zal doorbreken waanneer het aankomt op het voeren van verweer ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. Ook is de situatie denkbaar dat de verdachte niet moeilijk wil doen over de vordering en zijn verweer dus beperkt wil houden, omdat zijn houding jegens het slachtoffer een rol kan spelen in de straftoemeting. De Hoge Raad heeft bepaald dat wanneer de strafrechter zich niet verzekerd acht dat partijen in de gelegenheid zijn geweest al datgene aan te voeren wat zij ter staving van de vordering of verweer daartegen kunnen aanvoeren of zo nodig bewijs te leveren, een niet-ontvankelijk verklaring in de rede ligt zodat partijen het geschil in volle omvang bij de civiele rechter kunnen uitprocederen.

9. Aan de feitenrechter komt een grote vrijheid toe om in het licht van de stellingen van partijen de schade te bepalen. De wijze van begroting van schade is sterk met de feiten verweven en kan in zoverre in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. De vrijheid van de rechter strekt zich ook uit over de beoordeling of de schade (niet) nauwkeurig kan worden vastgesteld. Deze ruime marge bij de schadebepaling moet wel worden geplaatst tegen de achtergrond van het uitgangspunt dat de benadeelde recht heeft op volledige vergoeding van zijn werkelijke schade. Dit betekent dat art. 6:97 BW de rechter niet de vrijheid biedt om op grond van de persoonlijke omstandigheden van partijen of andere omstandigheden van het geval de vergoeding ter zake van materiële schade te matigen en aldus tot een zijns inziens billijke schadevergoeding te komen. Ook als de schade niet nauwkeurig kan worden berekend en uiteindelijk door middel van schatting moet worden vastgesteld, dient de rechter zoveel mogelijk aan te sluiten bij de vaststaande feiten en is er als zodanig geen sprake van een discretionaire bevoegdheid om te oordelen 'naar billijkheid'.

10. In gevallen van zaaksbeschadiging is uitgangspunt dat de eigenaar van de beschadigde zaak door die beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan. Volgens vaste rechtspraak zal het geldbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt in het algemeen gelijk zijn aan de –naar objectieve maatstaven berekende- kosten die met het herstel zijn gemoeid. De aard van zodanige schade rechtvaardigt dat de rechter bij het begroten daarvan in beginsel abstraheert van omstandigheden die de bijzondere omstandigheden van de benadeelde eigenaar betreffen. Met het oog op de hanteerbaarheid van schadeberekening bij zaaksbeschadiging dient terughoudendheid te worden betracht met het aanvaarden van uitzonderingen op dat uitgangspunt. Door in het geval van zaaksbeschadiging uit te gaan van ‘objectieve herstelkosten’ wordt geabstraheerd van de omstandigheid dat concreet herstel heeft plaatsgevonden of van de omstandigheden dat de benadeelde zelf tot al of niet provisorische reparatie is overgegaan. De schade is ook vast te stellen zonder dat tot herstel is overgegaan. Volgens de Hoge Raad geeft de wet ook geen steun aan de opvatting dat de rechter het schadebedrag alleen mag vaststellen aan de hand van schriftelijke stukken (HR 3 januari 1995, NJ 1995/274). Daarin is na invoering van nieuwe wetgeving geen wijziging gekomen.

11. Ingevolge artikel 612 Rv kan de civiele rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt bepalen dat de precieze hoogte van de schade in een aparte (vervolg)procedure wordt vastgesteld; dat is de zogeheten schadestaatprocedure. Maar in de context van de civiele voeging in een strafzaak heeft de wetgever de schadestaatprocedure onder het oude ‘eenvoudig van aard’ criterium al uitgesloten. Deze uitsluiting is gecontinueerd met de huidige beperking van de civiele voeging, vervat in art. 361 lid 3 Sv, dat geen sprake mag zijn van een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechter kan de vordering of een deel daarvan niet-ontvankelijk verklaren als onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafgeding met zich zou brengen en bepalen dat de vordering of een deel daarvan kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Beperking van de belasting van het strafgeding komt ook tot uitdrukking in de bepaling in art. 334 lid 1 Sv dat de benadeelde partij tot het bewijs van de geleden schade in het strafgeding geen getuigen of deskundigen kan aanbrengen.

12. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad betreft het oordeel van de feitenrechter dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert een feitelijk oordeel, dat in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst. Opgemerkt kan worden dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat dit oordeel van de feitenrechter vaak in stand wordt gelaten.

13. Ingevolge art. 361 lid 4 Sv dient de beslissing op de vordering van de benadeelde partij met redenen omkleed te zijn. De wet bepaalt niet dat dit op straffe van nietigheid is. Ten aanzien van de motivering van de beslissing op een vordering van de benadeelde partij is art. 359 lid 2, tweede volzin Sv niet van toepassing. Bij een schatting van schade is wel van belang dat daarvoor het grondbeginsel van een behoorlijke rechtspleging geldt dat elke rechterlijke beslissing ten minste zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de aan haar ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden - in geval van openstaan van hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen - controleerbaar en aanvaardbaar te maken.

14. Wanneer de schade nauwelijks wordt betwist en uit de bewijsmiddelen en (de onderbouwing van) de vordering voldoende aannemelijk wordt dat schade is geleden, stelt de Hoge Raad geen hoge eisen aan de motiveringsverplichting van de rechter. Wanneer de schade wel gemotiveerd wordt weersproken of wanneer de hoogte van de gevorderde schade niet inzichtelijk strookt met wat volgt uit de bewezenverklaring en/of de bewijsmiddelen, geldenstrengere motiveringsvereisten. Die kunnen worden gerelativeerd als toepassing van een abstracte methode van schadebegroting in de rede ligt. Van belang is dat in het vonnis of arrest duidelijk inzichtelijk wordt gemaakt welke schadeposten wel en welke schadeposten niet worden toegewezen.

15. Gezien het vorenstaande ligt het in de rede dat de feitenrechter in de strafprocedure op een wijze die met de aard van de schade in overeenstemming is veelal op basis van algemene uitgangspunten zonder in detailberekeningen te hoeven treden op de door de benadeelde partij ingediende vordering kan worden beslist.

16. Ik ga nu over tot de concrete bespreking van het middel.

17. In de schriftuur wordt er op gewezen dat namens verdachte verweer is gevoerd tegen onder meer de in het schadeopgaveformulier vermelde kostenposten onder 1, 4 t/m 10 en 24 t/m 27, terwijl het hof de vordering wat betreft deze kostenposten heeft toegewezen zonder de afwijzing van het hieromtrent gevoerde verweer van een nadere motivering te voorzien.

18. Zoals blijkt uit het hiervoor weergegevene is door de raadsman van verdachte betoogd dat de gehele vordering door de civiele rechter moet worden bekeken; dat er ten aanzien van het bedrag ad €3158 onder post 1 geen concrete onderbouwing is waaruit het bedrag precies is opgebouwd; ten aanzien van posten 4 t/m 10 dat er geen onderbouwing of concrete stukken aanwezig zijn en ten aanzien van de posten onder 24 t/m 27 dat dit civiele kwesties zijn die eerst uitgezocht moeten worden.

19. Het hof heeft in zijn beslissing uiteengezet dat de vergoeding voor bepaalde kostenposten niet wordt toegewezen en voorts overwogen dat het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Mede tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor in algemene zin is opgemerkt acht ik dat oordeel niet onbegrijpelijk, terwijl het hof niet gehouden was de afwijzing van het verweer van de raadsman van een nadere motivering te voorzien.

20. Hiertoe merk ik het volgende op. Ten aanzien van kostenpost 1 geldt dat, anders dan de raadsman stelt, de benadeelde partij in het schadeopgaveformulier in bijlage 4 inzichtelijk heeft trachten te maken hoe de kosten van de reparatie van de muren en plafonds op de eerste verdieping zijn opgebouwd, waarbij deze kosten voor in totaal vier maanden zijn uitgesplitst in werkzaamheden per maand, dag, verbruikte benzine, gewerkte uren, arbeidskosten, materiaal en extra uitgaven. Ten aanzien van kostenposten 4, 6, 7 en 10 geldt dat de benadeelde partij met betrekking tot de gestelde geschatte schade foto’s heeft bijgevoegd. Ten aanzien van kostenpost 24 (huurderving) geldt dat de benadeelde partij dit bedrag heeft onderbouwd door als bijlage 3 een kopie van de huurovereenkomst bij te voegen waarin uit art. 1.5 blijkt van een huurprijs van €1.275 per maand (maal vier), terwijl tevens wordt verwezen naar de hiervoor vermelde bijlage 4. Ook de kostenposten onder 25 en 26 (schoonmaakkosten) zijn onderbouwd door te verwijzen naar het huurcontract waarbij van belang is art. 17.3 en waarbij uit de appendix bij het huurcontract blijkt van een inventaris van aanwezige goederen. Ook kostenpost 27 (afvoer van goederen) is onderbouwd door te wijzen op het huurcontract, art. 17.4.

21. ’s Hofs overweging dat uit het verhandelde ter zitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het daar bedoelde bedrag is, gelet op hetgeen uit de bewezenverklaring en de gebezigde bewijsmiddelen blijkt, met name uit bewijsmiddel 5, alsmede gelet op hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld en de wijze waarop dit is onderbouwd aan de hand van stukken, waaronder foto’s, niet onbegrijpelijk. Zoals eerder opgemerkt staat het de rechter, indien feiten worden gesteld en komen vast te staan waaruit in het algemeen het geleden zijn van schade kan worden afgeleid, vrij om, mede in aanmerking genomen de aard van de schade, zonder nader bewijs aannemelijk te achten dat schade is geleden en de omvang hiervan vervolgens te schatten.

22. Het in ’s hofs overwegingen besloten liggende oordeel dat de afwijzing van het verweer van de raadsman geen nadere motivering behoefde, gelet op de omstandigheid dat hetgeen de benadeelde partij (onderbouwd) heeft gesteld, onvoldoende concreet is weersproken door te betogen - kort gezegd - dat de vordering bij de civiele rechter thuishoort en er geen stukken van onderbouwing aanwezig zijn, acht ik evenmin onbegrijpelijk. In dit verband merk ik op dat door de raadsman bijvoorbeeld niet is aangegeven dat en waarom ten aanzien van de kostenposten waarbij de schade door de benadeelde partij is geschat de hoogte van dit geschatte bedrag, gelet op de aard van de schade die uit het voorhanden zijnde bewijsmateriaal blijkt, niet aannemelijk zou zijn. Het hof was ook overigens niet gehouden zijn oordeel van een nadere motivering te voorzien. De beslissing op de vordering van de benadeelde partij is dan ook voldoende met redenen omkleed.

23. Het middel faalt.

Lees hier de volledige conclusie.

 

Print Friendly and PDF ^