Conclusie AG over oplegging door het hof van niet toelaatbare combinatie van straffen

Parket bij de Hoge Raad 30 oktober 2018, ECLI:NL:PHR:2018:1186

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, bevestigd, behalve wat betreft de aan de verdachte opgelegde straf en de motivering daarvan. Bij dit vonnis is de verdachte in de zaak met parketnummer 17/880154-10 wegens 4 “medeplegen van poging tot afpersing, meermalen gepleegd” en in de zaak met parketnummer 17/885361-11 wegens “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld. Het hof heeft de verdachte bij het bestreden arrest veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr, en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.

Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen:

“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft zich - samen met anderen - begin 2010 in een periode van ruim twee maanden meerdere keren schuldig gemaakt aan poging tot afpersing. Verdachte heeft aangever door bedreiging met geweld geprobeerd te dwingen tot afgifte van € 10.000,- aan vermeende schulden ontstaan door het rippen van een hennepkwekerij. Door het plegen van dit feit heeft verdachte een bedreigende situatie geschapen. Hierdoor is niet alleen een gevoel van angst en onveiligheid bij aangever teweeggebracht, maar is ook inbreuk gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer.

Daarnaast heeft verdachte zich van 1 september 2009 tot en met 30 januari 2010 schuldig gemaakt aan het (grootschalig) telen van hennep. Door zijn handelen heeft verdachte meegewerkt aan de bevordering en instandhouding van het illegale circuit betreffende de productie, handel en het gebruik van softdrugs, door welk circuit ook andere vormen van criminaliteit in de hand worden gewerkt.

Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 april 2017, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder ook tweemaal hennepteelt.

Ook wordt rekening gehouden met het op de dagvaarding vermelde ad informandum gevoegde strafbare feit (voorhanden hebben van een wapen met munitie van de derde categorie), nu verdachte heeft erkend dit feit te hebben gepleegd. Dit feit is hiermee afgedaan.

Ter zitting in hoger beroep is door de verdediging aangevoerd dat verdachte een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij afstand heeft genomen van zijn criminele verleden, een bedrijf(je) heeft opgestart en samen met zijn nieuwe vriendin werkt aan de toekomst. Daarnaast is betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.

Gelet op de ernst van de feiten, gepleegd in professioneel crimineel verband, en de recidive, zou het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertien maanden zoals door de rechtbank opgelegd, in beginsel op zijn plaats zijn.

Het hof constateert evenwel met de advocaat-generaal en de raadsman dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het vonnis is op 28 mei 2013 - ruim driejaar na de inverzekeringstelling van verdachte in deze zaak - gewezen. Vervolgens heeft de appelfase na het instellen van hoger beroep op 11 juni 2013 eveneens onevenredig lang - bijna vier jaar - geduurd. Het voorgaande brengt mee dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg én in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Deze aanzienlijke overschrijdingen zouden ertoe leiden dat de op te leggen gevangenisstraf van dertien maanden met twee maanden wordt gematigd, hetgeen neerkomt op een gevangenisstraf van elf maanden.

Naar aanleiding van het voorgaande, de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten en gelet op hetgeen ter terechtzitting door verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht en hetgeen verder is gebleken, is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en oplegging van een taakstraf van 180 uren, subsidiair te vervangen door 90 dagen hechtenis. Deze combinatie van straffen leidt er toe dat de voorzichtig positieve ontwikkelingen niet worden doorkruist door vrijheidsbeneming.”

Middel

Het eerste middel behelst de klacht dat het hof een niet toelaatbare combinatie van straffen heeft opgelegd.

Conclusie AG

7. De steller van het middel voert in de toelichting daarop – kort gezegd – aan dat het opleggen van een taakstraf naast een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op grond van artikel 9, vierde lid, Sr alleen mogelijk is wanneer het onvoorwaardelijke gedeelte van een op te leggen gevangenisstraf maximaal 6 maanden bedraagt. De door het hof opgelegde combinatie van straffen is met die bepaling in strijd, aldus de steller van het middel.

8. Artikel 9, vierde lid, Sr luidt als volgt:

“In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel ten hoogste zes maanden bedraagt, kan de rechter tevens een taakstraf opleggen.”

9. Het middel treft doel. Het hof heeft ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten bepaald dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden dient te worden opgelegd. Daarmee bedraagt het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel van die gevangenisstraf meer dan zes maanden. Door daarnaast een taakstraf op te leggen voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis heeft het hof aan de verdachte een combinatie van straffen opgelegd die in strijd is met artikel 9, vierde lid, Sr.

10. Het voorafgaande betekent dat cassatie niet achterwege kan blijven. Terugwijzing ligt in de rede. Uit de strafmotivering volgt dat het hof een combinatie van straffen heeft voorgestaan. Met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn, heeft het hof een gevangenisstraf van elf maanden tot uitgangspunt genomen. De combinatie met een taakstraf heeft als achtergrond dat het hof de voorzichtig positieve ontwikkelingen niet heeft willen doorkruisen door vrijheidsbeneming. Binnen de bandbreedte die de wet daarvoor biedt, zijn er verschillende wegen om daaraan invulling te geven, bijvoorbeeld door de onvoorwaardelijke gevangenisstraf met twee maanden te verminderen en de taakstraf evenredig te verhogen. Ook denkbaar is dat een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm wordt gegoten. Deze keuze is aan de feitenrechter.

11. Het middel slaagt.


Lees hier de volledige conclusie.




Print Friendly and PDF ^