Artikel: Strafrechtelijke verdragsbescherming van cultuurgoederen

Nederland leverde belangrijke bijdragen aan de juridische bescherming van cultuurgoederen. De belangrijkste daarvan is de totstandbrenging van het eerste verdrag dat exclusief betrekking heeft op dit onderwerp: het Verdrag inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict(Haags Verdrag 1954). Daarin verplichten de verdragspartijen zich onder meer ertoe ‘iedere vorm van diefstal, plundering of ontvreemding van, en iedere daad van vandalisme gericht tegen, culturele goederen te verbieden, te voorkomen en er zo nodig een eind aan te maken.’ Hierbij geldt dat lidstaten verplicht zijn binnen het kader van hun strafrechtsplegingen ‘alle noodzakelijke maatregelen’ te nemen teneinde ervoor te zorgen dat degenen die het verdrag schenden of daartoe opdracht geven ‘zullen worden vervolgd en strafrechtelijk of disciplinair gestraft’. Het meer recente Tweede Protocol bij het Haags Verdrag bevat nog verschillende aanvullende strafrechtelijke verplichtingen ter bescherming van cultuurgoederen in geval van een gewapend conflict. De gerichtheid van het verdrag en het protocol op gewapende conflicten impliceert een beperkte reikwijdte. De vele andere internationale instrumenten op het terrein van cultuurgoederen zijn doorgaans zelfs geheel niet van strafrechtelijke aard.

In deze beperkte positie van het strafrecht zal verandering komen indien het vorig jaar gesloten Verdrag van de Raad van Europa inzake strafbare feiten betreffende cultuurgoederen in werking treedt (verder: Cultuurgoederenverdrag 2017). Dit zal dan het eerste van kracht zijnde strafrechtelijke verdrag ter algemene bescherming van cultuurgoederen zijn. Het strekt tot strafbaarstelling van alle schakels in de illegale toeleveringsketen van cultuurgoederen alsmede van onder meer de verkrijging en vernieling ervan. Voorts bevat het bepalingen over rechtsmacht, strafrechtelijk onderzoek en vervolging, strafrechtelijke samenwerking en een toezichtmechanisme. Het verdrag zal uiteindelijk voor alle landen in de wereld voor ondertekening kunnen worden opengesteld en is dus veeleer een internationaal dan alleen een Europees instrument. De tekst ervan roept verschillende interessante materieelstrafrechtelijke vragen op, waarvan er in het navolgende drie nader aan de orde komen. De eerste daarvan betreft de definitie van cultuurgoederen. Mede doordat deze niet met het oog op het strafrecht tot stand is gekomen, rijst de vraag of die definitie vanuit legaliteitsoogpunt en de subsidiaire rol van het transnationaal strafrecht geschikt is. Dit raakt ook de twee andere kwesties. Deze betreffen de strafbaarstelling van vernieling van cultuurgoederen, die zich in beginsel ook uitstrekt over de situatie waarin het cultuurgoed is vernietigd of beschadigd door de eigenaar ervan of met diens toestemming, en de algemene strafbaarstelling van culpoze verwerving en aanbieding. Bevatten de verdragsbepalingen daarover een aantrekkelijke benadering? Deze kwesties geven tot slot aanleiding tot het formuleren van enkele uitgangspunten voor transnationaal strafrecht en tot de stelling dat terughoudendheid is aangewezen bij het bepalen van de inhoud van verdragen die daarop betrekking hebben.

Lees het volledige artikel via Kluwer Navigator:

Print Friendly and PDF ^