Conclusie AG: witgewassen bedrag staat niet gelijk aan omvang wederrechtelijk verkregen voordeel

Parket bij de Hoge Raad 12 februari 2019, ECLI:NL:PHR:2019:101

Het gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 3 februari 2017 het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 16.417,15 en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

Het hof heeft in de bestreden uitspraak de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt gemotiveerd:

“Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de veroordeelde gedurende de in zijn strafzaak bewezen verklaarde periode, te weten de periode van 13 december 2010 tot en met 4 februari 2013:
- een Seat Leon heeft gekocht, waarvan de koopsom ad. €.7.410,- door hem in contanten is voldaan,
- bedragen van in totaal € 5.400,- en € 3.550,- aan contanten op respectievelijk de rekening van [betrokkene] h/o [A] (rekeningnummer [rekeningnummer 1] ) en de rekening van [betrokkene] (rekeningnummer [rekeningnummer 2] ) heeft gestort, alsmede een bedrag van in totaal € 22.002,15 aan contant geld voor de huur van auto's bij [B] heeft uitgegeven.

Het hof acht het - zoals ook in de strafzaak is overwogen - genoegzaam aannemelijk geworden dat de veroordeelde in die periode een bedrag van 8.520,- bij de Lotto heeft gewonnen en - voor de aanschaf van de Seat Leon en als startkapitaal voor het bedrijf [A] - een bedrag van € 13.425,- van zijn ouders heeft gekregen, reden waarom het hof in de strafzaak ten aanzien van een gedeelte, groot € 21.945,-, van het totaalbedrag aan contante betalingen en stortingen ad. € 38.362,15 niet wettig en overtuigend bewezen heeft geacht dat dit - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig was. Wel bewezen is dat de veroordeelde geldbedragen tot een totaal van € 16.417,15 heeft witgewassen.

Het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, wordt derhalve vastgesteld op € 16.417,15 en het hof zal de veroordeelde de verplichting opleggen om dit bedrag ter ontneming van dat voordeel aan de Staat te betalen.”

Middel

Het eerste middel klaagt over de motivering van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het middel valt uiteen in drie deelklachten. Allereerst behelst het middel de klacht dat het hof niet heeft duidelijk gemaakt of de ontnemingsmaatregel steunt op art. 36e, eerste, tweede of derde lid, Sr. Voorts bevat het middel de klacht dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kan worden ontleend aan de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. De derde deelklacht houdt in dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel tot een bedrag van in totaal € 16.417,15 heeft verkregen uit het in de samenhangende strafzaak bewezen verklaarde “witwassen, meermalen gepleegd”.

Conclusie AG

Bij de beoordeling van de derde deelklacht van het middel moet worden vooropgesteld dat de opvatting dat bedragen die voorwerp zijn van het bewezen verklaarde misdrijf witwassen reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel vormen, niet juist is. Wanneer het hof de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel baseert op het bewezen verklaarde witwassen, dient het hof nader te motiveren waarom de betrokkene daadwerkelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van dat feit. De enkele overweging dat die geldbedragen vermogensbestanddelen vormen die de betrokkene tot voordeel (kunnen) strekken, vormt nog niet een toereikende motivering.

In de voorliggende zaak heeft het hof geoordeeld dat de betrokkene uit het in de strafzaak bewezen verklaarde witwassen daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dat oordeel berust kennelijk op de opvatting dat de in de bewezen verklaarde periode gestorte bedragen en contante uitgaven reeds wederrechtelijk verkregen voordeel vormden aangezien deze bedragen voorwerp waren van het bewezen verklaarde “witwassen, meermalen gepleegd”. In het licht van hetgeen hiervoor onder 9 is vooropgesteld, is die opvatting niet juist. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat de betrokkene uit het in de strafzaak bewezen verklaarde “witwassen, meermalen gepleegd” het door het hof geschatte bedrag daadwerkelijk aan wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. In zoverre slaagt het middel. Dat betekent dat de tweede deelklacht buiten bespreking kan blijven.

Het middel slaagt.

Lees hier de volledige conclusie.

Print Friendly and PDF ^