Is voortzetting beslag op letselschade-uitkering in overeenstemming met eisen van proportionaliteit en subsidiariteit?

Hoge Raad 19 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:247

De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 27 mei 2016 het klaagschrift van de klaagster ex art. 552a Sv, strekkende tot opheffing van het beslag op een Rolex, een geldbedrag van € 1.000,- en een uitkering van de letselschadeverzekering, ongegrond verklaard.

Eerste middel

Het middel klaagt over het oordeel van de Rechtbank dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van een inbeslaggenomen horloge en een inbeslaggenomen geldbedrag.


Beoordeling Hoge Raad

Bij klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingekomen ter griffie van de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2016, heeft de klaagster verzocht om teruggave van een op 15 december 2015 op de voet van art. 94 Sv inbeslaggenomen Rolex horloge en een contant geldbedrag van € 1.000,-.

De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt dienaangaande het volgende in:

"In de onderhavige procedure dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, of klaagster redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt.

Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor - in dit geval - artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.

(...)

De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het onderzoek nog niet is afgerond.

Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat nu het onderzoek nog loopt het strafvorderlijk belang van waarheidsvinding zich verzet tegen opheffing van het beslag. Immers, het voorwerp en geldbedrag zijn in beslag genomen met het doel om de waarheid aan het licht te brengen en zijn daartoe ook geschikt."

Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen, ook in een zaak betreffende een ander dan de klager, of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rov. 2.9).

De Rechtbank heeft haar oordeel dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het inbeslaggenomen horloge en het inbeslaggenomen geldbedrag daarop gegrond dat deze voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Dat oordeel is niet toereikend gemotiveerd. Immers, zonder nadere motivering is niet begrijpelijk hoe de handhaving van het beslag kan bijdragen aan de waarheidsvinding. Het middel klaagt daarover terecht.

Derde middel

Het middel klaagt dat de Rechtbank ondanks een daartoe gevoerd verweer heeft verzuimd in de motivering van haar beslissing ervan blijk te geven een onderzoek te hebben verricht naar de vraag of voortzetting van het beslag op een letselschade-uitkering in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Beoordeling Hoge Raad

Bij klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingekomen ter griffie van de Rechtbank Amsterdam op 26 mei 2016, heeft de klaagster verzocht om opheffing van het op 16 maart 2016 op de voet van art. 94a Sv gelegde beslag op een aan de klaagster toekomende letselschade-uitkering. Het klaagschrift houdt onder meer het volgende in:

"Het gaat om een bedrag waar zij recht op heeft in verband met letsel welke zij heeft opgelopen. (...) Bovendien zijn deze gelden haar enige middelen van bestaan waar zij en haar baby van dienen rond te komen. Zij beschikt niet over een uitkering dan wel loon uit een dienstverband nu zij arbeidsongeschikt is. Voortduring van het beslag is dan ook in strijd met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit."

Het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer houdt, voor zover in cassatie van belang, het volgende in:

"Klaagster verklaart, zakelijk weergegeven: (...)

Ik heb twee keer een ongeluk gehad waardoor ik schadevergoeding ontvang. Het gaat steeds om voorschotten van de verzekeringsmaatschappijen van degenen die de ongelukken hebben veroorzaakt. (...)

Ik ben nog wel getrouwd met [betrokkene 1] , maar ik heb de scheiding aangevraagd. We wonen nog wel samen in een huis en ik ben op dit moment ook zwanger van hem. Als ik geen inkomen heb, kan ik nergens heen en zal ik naar een opvang moeten. (...)

De raadsvrouw van klaagster voert het woord, en verklaart zakelijk weergegeven: (...)

De uitkering van de letselschadeverzekering is het enige inkomen dat cliënte heeft. Zij en haar kind moeten hiervan leven. Het hierop gelegde beslag is in strijd met de proportionaliteit en de subsidiariteit. (...)

Klaagster verklaart, zakelijk weergegeven:

Mijn man heeft geen werk en hij krijgt ook geen uitkering. De uitkeringsaanvraag is twee keer afgewezen. (...) Omdat er beslag is gelegd op mijn uitkering, moet ik eten halen bij de voedselbank en geld lenen van mijn familie om mijn kinderen te verzorgen. Ik heb ook een uitkering aangevraagd maar die aanvraag is afgewezen. Ik kan niet werken, anders had ik het wel gedaan."

De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt dienaangaande het volgende in:

"Op (...) is conservatoir beslag gelegd op de letselschade-uitkering van klaagster. (...)

De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in de ontnemingszaak tegen klaagster, aan haar de verplichting tot betaling aan de staat van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen of dat er sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in de strafzaak tegen de klaagster een geldboete zal opleggen.

Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan klaagster een geldboete zal opleggen of in de ontnemingszaak aan klaagster de verplichting tot betaling aan de staat van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Immers, klaagster wordt verdacht van witwassen en het onderzoek hiernaar is nog in volle gang.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag."

Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter te onderzoeken a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klager, als verdachte, een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rov. 2.14).

De toe te passen maatstaf vergt niet een (ambtshalve) onderzoek met betrekking tot de vraag of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De omstandigheden van het geval kunnen echter meebrengen dat in verband met hetgeen door of namens de klager is aangevoerd de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht (vgl. HR 1 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:833).

In aanmerking genomen hetgeen door en namens de klaagster is aangevoerd zoals weergegeven, kort gezegd inhoudende dat de letselschade-uitkering het enige inkomen is van de klaagster en dat zij en haar kind daarvan moeten leven, klaagt het middel terecht dat de Rechtbank in de motivering van haar beslissing ervan blijk had dienen te geven een onderzoek te hebben verricht naar de vraag of voortzetting van het beslag op de letselschade-uitkering in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.


Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^