Conservatoir beslag (94a Sv) gelegd na machtiging rechter-commissaris. Door RC geen bedrag vermeld. Beslag daardoor onrechtmatig?
/Rechtbank Noord-Holland 19 december 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:10572
Op 11 oktober 2017 is door het Openbaar Ministerie met machtiging van de rechter-commissaris d.d. 22 september 2017, conservatoir beslag gelegd op de tegoeden op bovengenoemde bankrekeningen van klager ter verhaal van de voor het misdrijf, kweken en verkopen van hennep, op te leggen geldboete, alsmede een eventueel te vorderen ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 73.387,96 na het aantreffen van een in werking zijnde hennepkwekerij in een pand na een anonieme melding, d.d. 23 december 2016. De kwekerij was gelegen in twee ruimtes. In ruimte 1 stonden 338 hennepplanten en in ruimte 2 stonden 352 hennepplanten. Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte met het plegen van genoemde feiten tenminste een totaal wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, dat op voorhand wordt geschat op € 73.387,96.
De raadsman van klager overhandigt in raadkamer een op schrift gestelde korte aanvulling op het klaagschrift (bijlage I).
Klager verklaart dat hij zzp-er is en op deze wijze geen zaken meer kan doen. Het eventueel openen van een nieuw bankrekeningnummer om daar veilig zijn inkomsten op te storten is geen optie, omdat ook op die rekening beslag gelegd kan worden door het Openbaar Ministerie. Wanneer dat gebeurt gaat het bedrijf van klager failliet.
De officier van justitie verzet zich tegen opheffing van het beslag op beide bankrekeningen van klager en heeft daartoe – kort gezegd - aangevoerd dat het conservatoir beslag is gelegd op het tegoed omdat klager wordt verdacht van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Tevens is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat een strafrechter, later oordelend, aan klager een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal nu er ontnemings- proces-verbaal is opgemaakt met een geschat voordeel van € 73.387,96.
De rechtbank overweegt het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat bij het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een inbeslagname niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel.
Beslag onrechtmatig?
De raadsman wijst in zijn toelichting op het ontbreken van het bedrag op de machtiging conservatoir beslag, d.d. 22 september 2017 van de rechter-commissaris. Het beslag zou daarom onrechtmatig zijn.
In de schriftelijke vordering van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging conservatoir beslag wordt onder meer het volgende vermeld:
‘overwegende dat het maximum bedrag waarvoor het recht van verhaal zal worden uitgeoefend een bedrag van EUR 73.387,96 niet te boven zal gaan’
Onderaan deze vordering is ruimte gelaten voor de beslissing van de rechter-commissaris. Daar staat vermeld:
‘De rechter-commissaris voornoemd, verleent hierbij op de gronden als opgemeld, de machtiging tot het leggen van conservatoir beslag als hiervoor bedoeld toe een maximum van EUR zegge ……..’.
Daaronder staat de naam en de handtekening van de desbetreffende rechter-commissaris.
De raadsman heeft juist geconstateerd dat er geen bedrag is ingevuld door de rechter-commissaris. Anders dan de raadsman is de rechtbank echter niet van oordeel dat het later– op grond van deze machtiging – gelegde conservatoire beslag daardoor onrechtmatig is gelegd.
De vermelding van een bedrag door de rechter-commissaris is in artikel 103 Sv niet voorgeschreven. Wel dient uit de machtiging te blijken voor welk bedrag de machtiging wordt verleend. De vermelding daarvan is niet van belang voor het in beslag te nemen voorwerp, maar wel voor de hoogte van het bedrag van de te stellen zekerheid na een eventueel beslag (zoals bepaald in artikel 118a Sv). Als de beslagene dat bedrag ter zekerheid aanbiedt, kan de officier van justitie het beslag op te heffen.
Door de vermelding “op de gronden als vermeld” verwijst de rechter-commissaris ook naar het in de vordering vermelde bedrag van € 73.387,96. Dat bedrag moet later wel worden vermeld en aan de beslagene meegedeeld.
Het is ook de bedoeling van de wetgever geweest om dit zo te regelen:
“Dit, zo wordt in art. 94c Sv, onder b, voorgeschreven, dient in het proces-verbaal van inbeslagneming of het beslagexploit te worden opgenomen. Het belang van het vermelden van een maximumbedrag is gelegen in het kunnen aanbieden van een zekerheidstelling als bedoeld in art. 118b Sv (nu 118a Sv – opmerking rechtbank), alsmede in de kenbaarheid voor derden die in de beslagen voorwerpen mogelijk ook verhaalsobjecten voor hun vorderingen zien.” (Kamerstukken II 1989/90, 21 504, nr. 3, p. 24–25)
Dit verweer wordt dan ook verworpen. De rechtbank beoordeelt het beslag als rechtmatig.
Inhoudelijk verweer
Het beklag richt zich tegen een beslag als bedoeld in artikel 94a Sv, eerste lid en tweede lid, Sv. De rechtbank dient te onderzoeken a) of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b) of zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat op dit moment nog voldoende verdenking bestaat dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een Opiumwet-delict, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Aangetroffen is een professionele hennepkwekerij met 690 planten waarvan het vermoeden is dat reeds eerder is begonnen met telen.
Op grond van de omstandigheden, die op dit moment uit het dossier blijken, volgt dat vooralsnog geen sprake is van de situatie dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend in de ontnemingszaak tegen klager de verplichting tot betaling aan de staat van mogelijk wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen of een nader te bepalen geldboete zal opleggen.
Daarbij komt dat vordering van de officier van justitie tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van verdachte reeds is getoetst door de rechter-commissaris.
Naar het oordeel van de rechtbank moet er daarom van worden uitgegaan dat het hiervoor genoemde conservatoir beslag op de bankrekeningen van klager kan dienen tot bewaring van het recht op verhaal.
Op grond van het vorenstaande dient het klaagschrift ongegrond verklaard te worden met handhaving van het beslag.
Lees hier de volledige uitspraak.