Consultatierecht & art. 14fa Sr (voorlopige tenuitvoerlegging)
/Rechtbank Noord-Nederland 10 juni 2013, LJN CA3446
Bij onherroepelijk vonnis van 5 juni 2012 is veroordeelde door de rechtbank Assen veroordeeld tot onder meer 10 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij dat vonnis bevolen dat de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Op 18 december 2012 heeft de meervoudige strafkamer van deze rechtbank gelast dat een gedeelte, te weten: vijf maanden, van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf van 10 maanden, alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. Daarbij heeft de rechtbank toen beslist dat de overige 5 maanden zullen blijven open staan, met instandhouding van de bijzondere voorwarde zoals gesteld in het vonnis van 5 juni 2012. Naast de algemene voorwaarde, heeft de rechtbank in het vonnis van 5 juni 2012 een bijzondere voorwaarde opgelegd. Deze is dat de veroordeelde zich gedurende de gestelde proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de Stichting Reclassering Nederland, hetgeen mede inhoudt dat veroordeelde zich klinisch zal laten behandelen in een forensische dubbeldiagnosekliniek of een soortgelijke instelling, voor de duur van maximaal één jaar.
Op grond van het rapport van de Reclassering van 14 mei 2013 is het OM van oordeel dat er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd. Daarom heeft het OM op 16 mei 2013 bevolen veroordeelde aan te houden. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding van 7 juni 2013 is veroordeelde op 7 juni 2013 om 19.30 uur aangehouden. Omdat het OM de aanhouding van de veroordeelde noodzakelijk blijft vinden, heeft het op 10 juni 2013, een vordering ingediend bij de rechter-commissaris.
Consultatierecht
Ten aanzien van het consultatierecht overweegt de rechter-commissaris het volgende. Uit het proces-verbaal van aanhouding van de veroordeelde van 7 juni 2013 noch uit enig ander document blijkt dat de veroordeelde is gewezen op rechtsbijstand door een advocaat. Art. 14fa lid 4 Sr verklaart onder meer art. 40 Sv ‘van overeenkomstige toepassing’. Laatstgenoemde bepaling ziet op rechtsbijstand aan de verdachte die in verzekering is gesteld. De ratio van die bepaling is de verdachte te waarborgen dat hij rechtsgeleerde bijstand heeft. Meer in het bijzonder is van belang dat de verdachte zijn eigen proceshouding kan bepalen, waarbij hij vaak rechtsgeleerde bijstand behoeft.
Het geval van art. 14fa Sr is een andere, namelijk dat een reeds veroordeelde, ter fine van voorlopige tenuitvoerlegging is aangehouden. Zo gezien is er in het licht van de onschuldpresumptie die ten aanzien van een verdachte wordt aangenomen aanwezig te zijn, geen recht op onmiddellijke consultatie van een rechtsgeleerd raadsman.
Evenwel is de grond om de veroordeelde aan te houden gelegen in het vermoeden dat er ernstige redenen bestaan dat veroordeelde enig voorwaarde niet heeft nageleefd. Dat vermoeden is niet onweerlegbaar; de veroordeelde moet op elk moment in de gelegenheid worden gesteld om dat vermoeden te betwisten teneinde aan te geven dat zijn vrijheidsbeneming onterecht is. Daarbij moet hij verzekerd zijn van rechtsgeleerde bijstand, althans moet hij de mogelijkheid hebben om vanaf het moment van de aanhouding een advocaat te raadplegen. Indien namelijk na de aanhouding blijkt dat het vermoeden niet terecht is, dient de veroordeelde onmiddellijk weer in vrijheid gesteld te worden.
Er is geen enkele aanleiding aan te nemen dat in art. 14fa Sr besloten ligt dat - in de fase voorafgaande aan de definitieve behandeling van de vordering tenuitvoerlegging - slechts de rechter-commissaris de invrijheidsstelling van de veroordeelde kan bevelen.
Een redelijke wetsuitleg van art. 14fa lid 4 Sr brengt naar het oordeel van de rechter-commissaris derhalve met zich mee dat aan de veroordeelde ten aanzien van wie een ernstig vermoeden bestaat dat enig gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd, rechtsbijstand wordt verleend vanaf het moment dat hij van zijn vrijheid is beroofd ter fine van voorgeleiding aan de rechter-commissaris. Hieruit vloeit voort dat de veroordeelde onmiddellijk na zijn aanhouding ex art. 14fa lid 1 Sr gewezen moet worden op zijn consultatierecht, hetgeen in het onderhavige geval verzuimd is. Het onderhavige geval kenmerkt zich, wat betreft de rechtsbijstand, hierdoor dat veroordeelde vanaf vrijdagavond 19.30 uur tot maandagmiddag 10 juni 13.30 uur verstoken is geweest van rechtsbijstand. Dit klemt temeer, nu veroordeelde, zoals de rechter-commissaris ter zitting heeft vastgesteld, als tamelijk kwetsbaar moet worden beschouwd.
De rechter-commissaris is van oordeel dat dit verzuim een ernstige schending is van het recht om een raadsman te raadplegen in het geval van vrijheidsbeneming door de overheid. In het onderhavige geval moet dit verzuim leiden tot afwijzing van de vordering van de officier van justitie.
De rechter-commissaris wijst de vordering van de officier van justitie tot de voorlopige tenuitvoerlegging van de destijds opgelegde gevangenisstraf af en beveelt de onmiddellijke invrijheidsstelling van veroordeelde.
Lees hier de volledige uitspraak.