De Noordelijke Fraude Kamer verklaard verzoek van klager tot opheffing van het beslag op bankrekening gegrond
/Rechtbank Noord-Nederland 12 november 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:5612
De Noordelijke Fraude Kamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft bij raadkamerbeslissing een verzoek van een klager tot opheffing van het beslag op een met name genoemde bankrekening gegrond verklaard, en wel zodanig dat van de bankrekening een bedrag aan hypotheekachterstand en daarnaast maandelijks een bedrag van de kosten van de hypothecaire lening wordt vrijgegeven.
Klager wordt verdacht van overtreding van de artikelen 326, 336 en 420bis Sr. Vanaf 4 december 2012 zijn op last van het Openbaar Ministerie conservatoire (derden)beslagen gelegd op bankrekeningen en andere vermogensbestanddelen van klager, van de rechtspersoon (medeverdachte van klager) en van de partner van klager.
Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat hij door (het voortduren van) het beslag op zijn vermogen ernstig wordt benadeeld, nu hij daardoor in de situatie dreigt te raken dat hij niet langer kan voldoen aan zijn vaste lasten, in het bijzonder de kosten van de hypotheek voor zijn woning. Klager heeft er in dit verband op gewezen dat hij vanwege de eerdergenoemde verdenkingen door zijn werkgever is ontslagen en dat de lopende vervolging een ernstige belemmering vormt voor het verkrijgen van een andere baan, terwijl het voor hem als gevolg van het beslag evenmin mogelijk is om activiteiten te ondernemen binnen de rechtspersoon. Dit heeft tot gevolg dat klager sinds december 2012 slechts minimale inkomsten heeft, sinds juni 2014 in de vorm van een werkloosheidsuitkering van het Uwv. Klager heeft er verder op gewezen dat de stand van het onderzoek zodanig is dat niet valt te verwachten dat een eventuele strafzaak en bijbehorende ontnemingsvordering binnen afzienbare tijd zullen zijn afgerond. Om deze redenen heeft klager de rechtbank verzocht om in ieder geval het beslag op de door hem aangehouden rekening bij bank 1 op te heffen, zodat daarvan de hypotheek betaald kan worden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslagen passend en noodzakelijk zijn tot bewaring van het recht tot verhaal van het door klager vermoedelijk wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie heeft daarnaast aangegeven dat de financiële problemen van klager voor een groot deel opgelost kunnen worden door de verkoop van zijn huidige woning, aan welke verkoop het Openbaar Ministerie bereid is mee te werken, zodat het niet nodig is (een deel van) de beslagen op te heffen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat sprake is van verdenkingen zoals bedoeld in artikel 94a, eerste en tweede lid, Sv. Verder acht de rechtbank het, in het licht van de beschikbare stukken, niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later over de zaak oordelend, aan klager een verplichting zal opleggen tot het terugbetalen van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, tot een bedrag dat ten minste de totale waarde bedraagt van de vermogensbestanddelen die ten laste van klager conservatoir in beslag zijn genomen. De rechtbank acht de gelegde beslagen dan ook in beginsel redelijkerwijs noodzakelijk om het recht tot verhaal van de officier van justitie zeker te stellen.
De rechtbank heeft anderzijds wel oog voor de precaire financiële omstandigheden waarin klager en zijn gezin (waaronder een aantal thuiswonende minderjarige kinderen) zich als gevolg van de beslagen in toenemende mate zijn komen te bevinden. Gezien de stand van het onderzoek valt bovendien niet te verwachten dat de vervolging van klager op afzienbare termijn afgerond zal zijn, hetgeen meebrengt dat de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden of klager zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvan hij wordt verdacht (en derhalve evenzeer de vraag of het door hem genoten voordeel als wederrechtelijk moet worden aangemerkt), voorlopig niet zal worden beantwoord. De rechtbank acht het in dit stadium van de procedure dan ook onredelijk om van klager (en diens gezin) te verlangen dat hij zijn woning verkoopt om zijn financiële nood te lenigen, nog daargelaten hoe reëel een dergelijke oplossing is in het licht van het beslag dat op deze woning rust.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt er in slechts beperkte en toelaatbare mate afbreuk gedaan aan de zekerheidsstelling van de verhaalsmogelijkheden van het Openbaar Ministerie indien klager in de gelegenheid wordt gesteld om de kosten voor zijn hypothecaire lening bij de ING bank te blijven voldoen. Rentebetalingen daargelaten, verminderen de betalingen aan de bank immers de hypothecaire schuld, zodat het totale vermogen van klager daardoor niet achteruit gaat.
Bij afweging van alle betrokken belangen zal de rechtbank het beslag op de rekening bij bank 1 dan ook gedeeltelijk opheffen, in die zin dat:
- een bedrag van € 8.538,57 onmiddellijk wordt vrijgegeven ter voldoening van de huidige betalingsachterstand op de hypothecaire lening bij bank 2 (één en ander overeenkomstig het door de raadsman van klager overgelegde schrijven van bank 2 van 20 oktober 2014);
- maandelijks een bedrag wordt vrijgegeven van € 2.840 ter betaling van de kosten van de hypothecaire lening bij bank 2 ten behoeve van het onderpand.
Lees hier de volledige uitspraak.